Pim Rank: Overdracht van bankvorderingen: de Hoge Raad faciliteert en reguleert
Pim Rank: Overdracht van bankvorderingen: de Hoge Raad faciliteert en reguleert
Op 10 juli 2020 heeft de Hoge Raad in een tweetal arresten buiten twijfel gesteld dat bancaire vorderingen aan een niet-bank kunnen worden overgedragen en dat de bancaire zorgplicht niet als zodanig op de niet-bank komt te rusten. Voor de niet-bank gelden echter wel bepaalde gedragsnormen.
In de op 10 juli 2020 gewezen Promontoria-arresten heeft de Hoge Raad een normenkader opgesteld voor de overdracht door een bank van bancaire vorderingen aan een niet-bank. Allereerst laat de Hoge Raad zich uit over de vraag of de aard van een bancaire vordering zich verzet tegen overdracht aan een niet-bank. Daarnaast formuleert de Hoge Raad een aantal gezichtspunten met betrekking tot de zorgplicht van de niet-bank. Deze arresten zijn cruciaal voor de structured finance-praktijk. Men denke in dit verband vooral aan securitisations en covered bond-transacties en voorts aan de verkoop van non-performing loans.
Met betrekking tot de overdraagbaarheidsvraag zegt de Hoge Raad klip en klaar dat de aard van een vorderingsrecht van een bank op een cliënt, voortvloeiend uit een overeenkomst van geldlening, zich er niet tegen verzet dat dit vorderingsrecht door een bank aan een niet-bank wordt overgedragen. Echt verrassend is dit niet. Op grond van de wet zijn vorderingsrechten overdraagbaar, tenzij de aard van het recht zich tegen een overdracht verzet. Daarbij moet worden gedacht aan vorderingsrechten met een persoonlijk karakter. Bij een vordering uit een geldleningsovereenkomst is dat persoonlijke element niet aan de orde. De inhoud van de vordering verandert ook niet door een overdracht aan een nietbank. Dat een niet-bank de uit de overeenkomst voortvloeiende bevoegdheden wellicht op een andere wijze zal uitoefenen dan de bank, brengt niet mee dat het vorderingsrecht niet overdraagbaar zou kunnen zijn.
Met betrekking tot de zorgplichtvraag stelt de Hoge Raad voorop dat de bijzondere zorgplicht die een bank jegens haar cliënt heeft, door de cessie niet als zodanig op de niet-bank komt te rusten. Dat neemt niet weg dat als de bijzondere zorgplicht van de bank jegens haar cliënt de inhoud van de vordering van de bank beperkt, de vordering slechts met die aldus beperkte inhoud aan de niet-bank kan worden overgedragen. Bovendien staan volgens de Hoge Raad de niet-bank en de cliënt na de overdracht van de vordering in een door de redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhouding. Wat de redelijkheid en billijkheid in een concreet geval van de niet-bank eisen, hangt af van de omstandigheden. Daarbij is in ieder geval van belang dat de overgedragen vordering afkomstig is van een bank. Van de niet-bank kan dan ook worden gevergd dat zij haar gedrag mede laat bepalen door gerechtvaardigde belangen van de cliënt. Het voorgaande kan meebrengen dat op de nietbank een eigen zorgplicht rust, die kan inhouden dat zij zich jegens de cliënt moet gedragen als een redelijk handelend bank.
Wat betreft de overdraagbaarheid is de boodschap heel simpel dat overdracht van bancaire vorderingen aan een niet-bank civielrechtelijk tot de mogelijkheden behoort. Wat betreft de zorgplicht ligt het ingewikkelder. Het kan zo zijn dat de niet-bank uit eigen hoofde een zorgplicht heeft, die gelijk is aan de zorgplicht van een redelijk handelende bank. Zo kan een renteverhoging door een verkrijgende niet-bank in strijd zijn met de eigen zorgplicht, als zij in strijd is met de voor de bank geldende zorgplicht, of kan uit de redelijkheid en billijkheid een beperking van een renteverhoging voortvloeien. Voor de praktijk blijft dit een bron van onzekerheid.