Dick Kamp: Risicomanagement en reële cashflows onder het nieuwe pensioenstelsel
Dick Kamp: Risicomanagement en reële cashflows onder het nieuwe pensioenstelsel
Door Dick Kamp, Director Pension, Investment & Risk bij Milliman Pensioen
De overgang naar het nieuwe pensioenstelsel is onder andere bedoeld om meer indexatie mogelijk te maken. Met andere woorden, het moet pensioenfondsen in staat stellen inflatie beter bij te houden. Indexeren gebeurt niet meer onder het nieuwe pensioenstelsel, maar de uitkeringen van de pensioengerechtigden kunnen wel worden verhoogd.
In een defined-benefit-regeling worden met indexatie de aanspraken verhoogd. Achter de schermen wordt de daarbij behorende voorziening verhoogd. Het daartoe beschikbare vermogen in een buffer wordt toegerekend naar een individuele aanspraak. Dit geldt voor zowel de actieve deelnemers als de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden.
In de nieuwe pensioenregeling worden nagenoeg alle middelen al toegerekend naar de deelnemers, of zij nu actief, gewezen, of pensioengerechtigd zijn. Het rendement dat wordt gemaakt, wordt ook direct toegerekend aan de deelnemers. Een verdeling van middelen is niet nodig. Dat is namelijk besloten in het systeem. Ik abstraheer hierbij gemakshalve de mogelijkheid om via een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve aanvullend middelen toe te rekenen.
De doelstelling van het nieuwe pensioenstelsel om beter inflatie bij te houden dient wel te zijn meegenomen in de opdracht van sociale partners aan het pensioenfonds. We hebben het hier namelijk over de geformuleerde ambitie. Deze ambitie dient te worden waargemaakt doordat premies worden ingelegd en belegd.
Onder het nieuwe pensioenstelsel is er geen dekkingsgraad meer die wordt bijgehouden. Het sturen op de nominale doelstelling gebeurt niet meer. Er is dus ruimte om te gaan sturen op reële cashflows. Dat wil zeggen dat kasstromen de geformuleerde ambitiedoelen proberen waar te maken. De ambitie kan geformuleerd zijn in termen van een x% van het gemiddeld loon over de opbouwperiode, inflatiegecorrigeerd.
Nagenoeg alle pensioenfondsen kiezen voor de collectieve uitkeringsfase. In deze fase dient koopkrachtbehoud via de returnportefeuille verdiend te worden. Op basis van de thans bekende uitwerkingen in gepubliceerde transitieplannen, bedragen deze tussen de 30% en 45% van de beleggingen. Bij een risicopremie van 4% wordt tussen de 1,2% en 1,8% overrendement gemaakt. Dat is lager dan de langjarig verwachte inflatie van gemiddeld 2%. Kortom, in de uitkeringsfase zal zeer waarschijnlijk de inflatie niet worden bijgehouden. De verwachting is dat op deze manier op koopkracht zal worden ingeboet. Immers, de gemiddelde verwachte levensduur van een deelnemer in de uitkeringsfase bedraagt circa 20 jaar.
Dit behoeft niet erg te zijn, indien er meer rendement gemaakt wordt in de fase tot pensioneren. Dan kan er nog steeds over de gehele duur van pensioen (van start opbouw tot en met het overlijden) sprake zijn van een behaalde ambitie. Ofwel, er is sprake van een hogere gerealiseerde ambitie in de eerste jaren van het pensioneren en een (te) lage gerealiseerde ambitie in het laatste deel van het pensioneren doordat de inflatie onvoldoende is bijgehouden. Ik zie echter nog niet dat dit op deze wijze wordt verwoord.
Dat is wel belangrijk, want als het niet goed verwoord wordt, ontstaat de indruk bij sociale partners dat er ‘te veel’ wordt opgebouwd in de fase tot pensioneren. De conclusie zou getrokken kunnen worden dat de premie wel omlaag kan. Bij het beschouwen van de pensioenregeling over de gehele duur is dat ongewenst.
Uit het voorgaande blijkt wel dat er met de huidige keuze voor een collectieve uitkeringsfase een inherent probleem is om een reële cashflow te genereren. Hiervoor zal een oplossing gezocht moeten worden. Er zal buiten de bestaande kaders gedacht moeten worden.
De oplossing ligt in het verhogen van de allocatie naar return assets in de uitkeringsfase, met tegelijkertijd ook een verhoging van de mogelijkheden om de grotere volatiliteit op te vangen. Dat klinkt als hogere buffers[1], en dat is nu juist waar we in het nieuwe pensioenstelsel vanaf willen.
De oplossing kan worden gezocht in het opvangen van de volatiliteit door de jongere generaties. Dat kan wellicht wel, maar daar hoort dan ook weer een beloning tegenover te staan. Dit vergt nog enig denkwerk.
Het nieuwe pensioensysteem is een stap voorwaarts, maar gegeven de wens om inflatie ook in de uitkeringsfase bij te houden, kent het op dit moment nog beperkte mogelijkheden. Verbetering is wenselijk, maar hiervoor zal denk- en ontwikkeltijd nodig zijn. Het hele ecosysteem is daarvoor nodig en moet daar ook klaar voor zijn. In Nederland hanteren we eigenlijk het organische groeimodel bij doorontwikkeling van het pensioensysteem. Dat is logisch, omdat het gaat om een grote, diverse, hoogopgeleide groep mensen in de sector, die werkt aan de bouw van dit nieuwe pensioenstelsel.
Het zou mooi zijn als er een stip op de horizon gezet kan worden, de stip van de reële cashflows. Dan kunnen de verschillende partijen binnen de sector (pensioenfonds, vermogensbeheerder, adviseur, toezichthouder, sociaal partner et cetera) daar, met ieder een eigen rol in de daadwerkelijke ontwikkeling van die stip, in zijn of haar strategisch plan rekening mee houden. Langzaam groeit de sector als geheel daarnaartoe.
Sector, heeft u het mogelijk maken van reële cashflows op het netvlies bij de ontwikkeling van oplossingen voor de pensioensector na invaren? En ziet u buiten het gebruik van de solidariteitsreserve efficiënte en evenwichtige mogelijkheden om volatiliteit te delen tussen jong en oud?
Dit is de dertigste column in een serie over risicomanagement. De serie heeft tot doel de lezer te prikkelen om risicomanagement te beschouwen als een integraal onderdeel van het runnen van een pensioenfonds.
[1] Een hogere solidariteitsreserve kan dit voor een deel opvangen. Te hoge solidariteitsreserves leggen mogelijk een te groot beslag op middelen waardoor pensioenuitkeringen ‘te laag’ beginnen en er vanuit het vullen van de reserve een onevenwichtige verdeling tussen jong en oud kan ontstaan.