Ronde Tafel 'Sustainable Credits & Climate Transition Credits' - Verslag

Ronde Tafel 'Sustainable Credits & Climate Transition Credits'

Ronde Tafel Sustainable Credits & Climate Transition Credits

Tijdens de Ronde Tafel van Financial Investigator over Sustainable Credits & Climate Transition Credits bespraken zes experts onder andere de rol van gelabelde en ongelabelde obligaties en hun impact op de energietransitie. Bovendien werd duidelijk dat de economie diepgaand zal moeten veranderen. Om dit te bereiken, zullen beleggers oog moeten hebben voor veel meer dan alleen ‘groene’ bedrijven.

Door Baart Koster

VOORZITTER:

Harry Geels, Auréus

 

DEELNEMERS:

Viktor Stunnenberg, Achmea Investment Management

Petra Stassen, AF Advisors

Sarah Peasey, Neuberger Berman

Jaap Hoek, Russell Investments

Jessica Zarzycki, Nuveen

Nicolas Racaud, Rothschild &Co Asset Management

 
Tijdens de Ronde Tafel van Financial Investigator over Sustainable Credits & Climate Transition Credits bespraken ze experts onder andere de rol van gelabelde en ongelabelde obligaties en hun impact op de energietransitie. Bovendien werd duidelijk dat de economie diepgaand zal moeten veranderen. Om dit te bereiken, zullen beleggers oog moeten hebben voor veel meer dan alleen ‘groene’ bedrijven.

Tijdens het rondetafelgesprek ‘with a view’ op de zeventiende verdieping van het Fletcher Hotel in Amsterdam, startte voorzitter Harry Geels de discussie met de vraag naar een duidelijke definitie van duurzame obligaties. Volgens Petra Stassen ontbreekt een precieze definitie. ‘En dat is ook meteen de grootste uitdaging,’ merkte ze op. Jessica Zarzycki voegde daaraan toe dat een duurzame obligatie voor haar directe opbrengsten oplevert en meetbare milieu- of sociale resultaten. ‘Wij richten ons op financieel rendement en meetbare impactresultaten. Onze klanten willen investeren in projecten die direct bijdragen aan duurzaamheidsdoelen.’

Voor Sarah Peasey is het bereiken van de netto-nul doelstellingen nadrukkelijk niet alleen afhankelijk van groene obligaties. De gelabelde obligatiemarkt is slechts een klein deel van de bredere vastrentende markt. ‘Het zullen de niet-gelabelde obligaties zijn die ons naar netto nul brengen’, aldus Peasey. Zarzycki voegde eraan toe dat de markt moet nadenken over hoe kapitaal kan worden gericht op sectoren die essentiële materialen leveren voor de energietransitie, zoals mijnbouw. ‘We hebben operationele efficiëntie nodig en daar is kapitaal voor nodig. De rol van de groene obligatiemarkt is om dat kapitaal te verschaffen.’

‘Super’ green bond

De discussie verschoof vervolgens naar de vraag of klimaattransitie-obligaties een aparte categorie zijn. Zarzycki merkte op dat ze in een klimaatobligatie heeft geïnvesteerd, maar dat het concept nog niet breed wordt omarmd. De meeste onderliggende projecten blijven groene projecten, wat het onderscheid tussen groene en klimaattransitie-obligaties moeilijk maakt. Viktor Stunnenberg suggereerde dat een ‘supergroene obligatie’ een instrument zou kunnen zijn dat ambitieuze impactdoelstellingen nastreeft en een krachtig hulpmiddel is voor industrieën die een transitie moeten doormaken, maar die momenteel nog geen alternatieven hebben voor groene projecten.

Nicolas Racaud schetste een breder perspectief en benadrukte de noodzaak om de markt voor duurzame obligaties te laten groeien en zich niet te beperken tot groene obligaties. ‘We richten ons op verschillende SDG-afstemmingen binnen ons groene obligatiefonds. Maar we zien ook kansen in andere sociale en duurzame obligaties.’ Racaud benadrukte daarbij dat, ondanks de beperkte omvang van bepaalde marktsegmenten, een pragmatische aanpak nodig is om kapitaal efficiënt te sturen. ‘Als verantwoordelijke belegger ondersteunen we nieuwe marktontwikkelingen en nieuwe specifieke instrumenten. We zijn voorstander van de integratie en de democratisering ervan om diversificatie te helpen bereiken.’

Groen, blauw en oranje

Aangaande het belang van labels vroeg Geels of labels zoals groen, blauw en oranje meer marketing zijn dan dat ze daadwerkelijk waarde toevoegen. Zarzycki stelde dat labels nuttig kunnen zijn om snel een categorie te identificeren. Zij wees erop dat de diversiteit binnen deze categorieën weliswaar toeneemt, maar beperkt blijft. Stassen erkende dat. Hoewel labels soms kunnen worden gezien als een marketingtruc, hebben ze volgens haar wel geholpen om bepaalde kwesties op de agenda te zetten die anders over het hoofd zouden zijn gezien. Jaap Hoek sloot het debat af door te benadrukken dat het belangrijk is dat beleggers niet verdwalen in het woud van keurmerken en zich richten op de werkelijke impact van hun beleggingen. ‘Kijk naar de SDG’s, kijk naar het rendement, en bouw een portefeuille die daadwerkelijk bijdraagt aan de duurzame transitie’, was het advies van Hoek.

Terugkijkend benadrukte Zarzycki dat financiële prestaties essentieel blijven voor het mobiliseren van kapitaal in de duurzame obligatiemarkten. ‘Het gaat om het behalen van duurzaamheidsdoelen, maar we moeten er ook voor zorgen dat de financiële prestaties op peil blijven om meer investeerders aan te trekken. Meer soorten emittenten en een grotere diversificatie van projecten met een groen, blauw of oranje label zullen ons in staat stellen om positieve impact en rendementen te realiseren.’

Focus op de emittent

Vervolgens wilde Geels weten hoe regelgeving de risico-rendementsverhouding in de groene obligatiemarkt beïnvloedt. De deelnemers benadrukten dat, naast duurzaamheid, financiële prestaties essentieel blijven voor beleggers. Zarzycki stelde dat zelfs bij duurzame obligaties de fundamentele kredietwaardigheid van de emittent centraal moet staan. ‘Je moet geen rendement opofferen om in deze structuren te investeren. Op de lange termijn kan dat de markt juist belemmeren.’ Stunnenberg wees erop dat het risico-rendementsprofiel van groene obligaties doorgaans vergelijkbaar is met dat van reguliere obligaties, maar dat er uitzonderingen zijn. ‘De real estate-sector was anderhalf jaar geleden oververtegenwoordigd in de groene obligatiemarkt, waardoor het rendement hoger lag dan in de reguliere markt.’

Peasey merkte op dat de markt voor gelabelde obligaties weliswaar snel is gegroeid, maar dat deze in vergelijking met de bredere vastrentende markt klein is. ‘Gelabelde obligaties maken slechts circa 5% van de totale schuldmarkt uit, en binnen die uitgifte is er nog steeds een gebrek aan diversificatie. Slechts 7% van de totale gelabelde obligatiemarkt heeft betrekking op CO2-intensieve sectoren, en zelfs dán is dit voornamelijk geconcentreerd in elektrische nutsbedrijven en de auto-industrie, waar de energietransitie al behoorlijk vergevorderd is. Dit betekent dat het grootste deel van de leningen die zullen worden uitgegeven in CO2-intensieve sectoren waarschijnlijk ongelabeld blijven. Dit is een enorme kans voor niet-gelabelde obligaties,’ aldus Peasey.

Het zullen de niet-gelabelde obligaties zijn die ons naar netto nul brengen.

Vervolgens uitte ze haar bezorgdheid over de introductie van de Green Bond Standards van de EU, die sommige bedrijven kunnen ontmoedigen om groene obligaties uit te geven. Hoewel de standaarden vrijwillige openbaarmakingsvereisten betreffen, stellen ze hogere verwachtingen aan bedrijven bij de uitgifte van groene obligaties door het gebruik van de opbrengst te koppelen aan toegewezen projecten die zijn afgestemd op de EU Taxonomie. Hierdoor zou de uitgifte van groene obligaties kunnen dalen. Racaud sloot zich hierbij aan en benadrukte dat de huidige premies voor groene obligaties nog steeds onvoldoende zijn om bedrijven te compenseren voor de kosten en beperkingen van de nieuwe regelgeving. ‘Hoewel we ons moeten realiseren dat de markt nog steeds in ontwikkeling is en zich in de loop van de tijd zal aanpassen,’ voegde hij eraan toe.

Te strikte naleving raakt mogelijk rendement
 
Hoek benadrukte dat een te streng beleid kan leiden tot ongewenste uitsluitingen binnen de markt. ‘De Parijse benchmark sluit bedrijven uit die we juist nodig hebben voor de transitie, zoals mijnbouw- en oliebedrijven. We moeten ons afvragen of deze beperking effectief is.’ Hoek bepleitte een bredere kijk op de markt, waarbij transitieobligaties ook een rol spelen in het verduurzamen van ‘bruine’ industrieën. ‘Maar ga ook niet voorbij aan de complexiteit van de EU Taxonomie en hoe moeilijk het is voor obligatiefondsen om aan alle eisen te voldoen,’ merkte Stassen op. ‘Het is bijna onmogelijk om een fonds 100% op de EU af te stemmen. We moeten klanten beter uitleggen dat dit niet de enige maatstaf voor duurzaamheid is,’ meent Stassen. Daar voegde Stunnenberg nog aan toe dat een strikte naleving van deze normen zelfs kan leiden tot minder diversificatie in de markt, wat uiteindelijk ook het rendement van beleggers negatief kan beïnvloeden.
 
‘Diversificatie in de markt vormt sowieso al een uitdaging en nieuwe regelgeving dreigt dit alleen nog maar moeilijker te maken,’ vervolgde Stunnenberg. ‘Als je kijkt naar het risicoprofiel van groene obligaties, moet je er rekening mee houden dat sommige sectoren ondervertegenwoordigd zijn. Dit kan leiden tot een vertekend beeld van het werkelijke risico,’ waarschuwde hij. Peasey waarschuwde ook, en wel voor de gevolgen van de nieuwe ESMA-regels voor naamgeving. Hierdoor zouden fondsen die een verwijzing maken naar groene obligaties in hun naamgevingsconventie gedwongen kunnen worden om de Paris-Aligned Benchmark-uitsluitingen toe te passen en exposure naar groene obligaties uitgegeven door CO2-intensieve bedrijven te verwijderen. Racaud wees erop dat de ICMA Principles een vrijwillig kader bieden voor groene obligaties wereldwijd, maar dat strengere EU-regelgeving deze aanpak zou kunnen ondermijnen. ‘De markt heeft duidelijke richtlijnen nodig. Nieuwe regelgeving moet streng zijn en voordelen bieden, zoals een hogere premie, die nu beperkt is,’ legde hij uit.
 
Flexibele en pragmatische benadering belangrijk
 
Zarzycki waarschuwde dat, met de introductie van de Green Bond Standards van de EU in 2025, veel bedrijven moeite zullen hebben aan de nieuwe standaarden te voldoen. Dit kan volgens haar leiden tot een tweedeling in de markt, waarbij een klein aantal bedrijven blijft voldoen aan de strenge normen, terwijl de markt die nodig is voor de overgang, achterblijft. Stassen suggereerde dat de EU Taxonomie ondanks de uitdagingen nog steeds waardevol kan zijn. ‘Het is goed om duidelijke kaders te hebben, maar het mag de markt niet beperken. We moeten flexibel blijven en openstaan voor verschillende benaderingen van duurzaamheid,’ zei Stassen. Hoek sloot zich hierbij aan en benadrukte dat institutionele beleggers een belangrijke rol spelen bij het sturen van de markt. ‘We moeten ervoor zorgen dat onze benchmarks de werkelijkheid weerspiegelen. De ICMA-principes bieden genoeg ruimte voor duurzame beleggingen, maar we moeten ons afvragen of er aanvullende regels nodig zijn.’ Het gesprek maakte duidelijk dat er een delicaat evenwicht is tussen regelgeving, rendement en impact. De deelnemers waren het erover eens dat de markt nog in ontwikkeling is en dat een flexibele en pragmatische aanpak belangrijk is.
 
KPI’s voor kwantificeerbare impactmeting
 
Het meten en rapporteren van de impact bij groene obligaties is een cruciaal onderdeel van effectieve vergroening. Je moet immers weten waar je staat om een goede volgende stap te kunnen zetten. Stunnenberg legde uit dat, hoewel zijn collega’s van het MVB-team onafhankelijk en op basis van een eigen green bond-beoordelingskader beslissen of een obligatie groen is, de volgende stap is om ook een impactscore te ontwikkelen die verder gaat dan alleen het rendement en de kredietwaardigheid. ‘Binnen deze portefeuilles gaat het om constructie. Dat is nu nog lastig te implementeren, maar het is wel een ambitie.’ Stassen stelde dat het invoeren van indicatoren en het monitoren van resultaten noodzakelijk is, maar waarschuwde voor de complexiteit ervan. ‘Als we in onze SFDR-rapporten ook moeten aangeven of we CO2-reductiedoelen hebben gehaald, kan dat leiden tot een overtreding als we die doelen niet halen. Willen we dat echt? Of gaat het meer om het rapporteren van afstemming op de SDG’s; als resultaat maar niet per se als ex-ante doel?’
 
Racaud legde vervolgens uit hoe zijn fonds omgaat met impactmonitoring: ‘We beginnen altijd met een raamwerk, een second party opinion en afstemming op de vrijwillige richtlijnen van ICMA. Vervolgens kijken we naar het verwachte rendement en rapporteren we de afstemming op de SDG’s.’ Hij benadrukte het belang van specifieke KPI’s, met een focus op hernieuwbare energie, om kwantificeerbare impact te meten. ‘Hoewel we niet altijd volledige gegevens hebben, proberen we toch de impact van ons fonds te kwantificeren,’ voegde hij eraan toe. ‘De Parijse benchmark sluit bedrijven uit die we juist nodig hebben voor de transitie, zoals mijnbouw- en oliebedrijven. We moeten ons afvragen of deze beperking effectief is.’
 
Peasey benadert de uitdagingen van het beoordelen van gelabelde obligaties op een emittentgerichte manier. ‘Het gaat erom het bedrijf te begrijpen en vervolgens het label te beoordelen. Veel obligaties die we in het verleden zagen, hebben niet aangetoond dat ze zijn afgestemd op de algehele bedrijfsstrategie.’ Peasey vervolgde dat een kwalitatief oordeel nodig is bij het beoordelen van de algehele kwaliteit van een gelabelde obligatie, waarvoor beleggers in gesprek moeten gaan met emittenten. Er is een bereidheid, vooral onder overheden, om te luisteren naar beleggers en doelstellingen en kaders aan te passen op basis van hun feedback, zo stelde ze.
  

Bij Zarzycki’s organisatie staat meetbare impact centraal. Jaarlijks wordt er een impactrapportage uitgebracht. ‘Ons eerste impactrapport begon met 16 prestatieindicatoren (KPI’s) en is sindsdien geëvolueerd naar 36, wat de toegenomen diversiteit van onderliggende sociale en groene projecten in de markt weerspiegelt. Die meetbaarheid is essentieel. We willen dat emittenten hun beloften nakomen en transparant zijn over hun resultaten,’ benadrukte Zarzycki. Ze merkte op dat er meerdere projecten zijn waarbij groene en sociale doelstellingen elkaar versterken in bepaalde opkomende markten, bijvoorbeeld betaalbare huisvestingsprojecten die energie-efficiëntiewinsten omvatten. Voor Racaud liggen de uitdagingen vooral in de verschillende richtlijnen. Hij benadrukte het belang van kaders en second party opinions om een gemeenschappelijke basis te hebben voor investeringen, maar erkende dat de markt zich nog ontwikkelt om deze toe te passen. Racaud wees ook op de snelgroeiende Chinese markt, nu de op twee na grootste markt voor groene obligaties ter wereld. Die biedt volgens hem zeker nieuwe kansen voor duurzame investeerders.

Stunnenberg wees op het risico van greenwashing. Bedrijven zoals bijvoorbeeld Shell geven mogelijk groene obligaties uit zonder een duidelijke strategische verbinding met hun net zero-doelstellingen, aldus Stunnenberg. ‘Shell hoeft niet met een groene obligatie naar de markt te komen, ze hebben genoeg geld in kas. We moeten nadenken over het stellen van methaandoelen en ervoor zorgen dat hier schuldconvenanten aan zijn verbonden.’ Stunnenberg suggereerde dat het effectiever is bedrijven te dwingen hun bestaande kaspositie te gebruiken om verandering teweeg te brengen, in plaats van zich te richten op eenmalige groene obligatie-uitgiftes.

Niet alleen op eenmalige groene obligatie
 

Interessant was ook de discussie over de vraag of Schiphol als luchthaven in aanmerking komt voor groene obligaties, gezien de CO2-intensieve industrie die het ondersteunt. Hoek was van mening dat Schiphol als groen kan worden bestempeld als het zich volledig inzet om de faciliteiten waarover het zeggenschap heeft CO2-arm te maken. Maar de grotere vraag blijft volgens Hoek hoe echte verandering teweeg kan worden gebracht. Zarzycki beantwoordde die vraag door bedrijven aan te moedigen een substantieel bedrag te investeren in duurzame energie en niet alleen te vertrouwen op eenmalige groene obligaties. Naast de uitdagingen die bedrijven ervaren bij het doen van effectieve investeringen in hernieuwbare energie, spelen volgens haar ook verschillende wettelijke kaders over de hele wereld een belemmerende rol. Racaud wees erop dat de groene obligatieprincipes van ICMA juist voor de broodnodige uniformiteit zorgen.

Op het gebied van transparantie benadrukte Peasey het belang en de verantwoordelijkheid van bedrijven om jaarlijks te rapporteren over hun impact, met name voor gelabelde obligaties. Peasey: ‘De beschikbaarheid van gegevens is verbeterd, maar er zijn nog steeds uitdagingen, vooral bij het interpreteren van KPI’s en transitieplannen.’ Stassen en Zarzycki benadrukten de noodzaak van accurate emissiegegevens en het gevaar van een te lineaire benadering bij het evalueren van emissies. De industrie zou moeten streven naar internationale normen voor berekeningen en transparantie. Volgens Zarzycki is het van cruciaal belang om de allocatie van kapitaal, zoals investeringen, goed te monitoren, omdat deze investeringen de toekomstige richting van bedrijven bepalen. Hoek benadrukte dat capex en transitieplannen essentieel zijn bij de beoordeling van een bedrijf. Een bredere benadering die rekening houdt met decarbonisatieplannen en tussentijdse doelstellingen is nodig om de werkelijke impact te meten, meent Hoek.

Sommige sectoren zijn ondervertegenwoordigd in het risicoprofiel van groene obligaties. Dit kan leiden tot een vertekend beeld van het werkelijke risico.

 
Portfoliodiversificatie blijft onmisbaar
 
Betreffende portefeuillebeheer bespraken de deelnemers hoe duurzame beleggingen effectief kunnen worden geïntegreerd in brede portefeuilles. Hoek benadrukte dat het cruciaal is om de diversificatie te handhaven zonder de klimaatdoelstellingen uit het oog te verliezen. ‘Je kunt niet alles in duurzame energie stoppen vanwege de manier waarop de portefeuille moet worden opgebouwd. Je moet altijd rekening houden met het klimaat, maar tegelijkertijd de diversificatie handhaven’, lichtte hij toe. Belangrijk is hierbij dat het nastreven van netto nul niet ten koste mag gaan van het risicobeheer binnen de portefeuille. Stunnenberg vulde aan dat sommige sectoren geschikter zijn voor duurzame obligaties dan andere. ‘De markt biedt niet in alle sectoren voldoende spreidingsmogelijkheden, zoals bijvoorbeeld bij consumentengoederen en industrieën. Voor een actieve beheerder maakt dat minder uit, maar voor een klant kan dit een beperkende factor zijn.’
 
Peasey benadrukte de toenemende complexiteit van portefeuillebeheer nu beleggers zich verbinden aan klimaatdoelstellingen. ‘Als we geïnvesteerd willen blijven, moeten we nadenken over hoe we bedrijven anders kunnen beoordelen op basis van hun investeringen in de transitie en hoe lang het zal duren voordat de uitstoot uiteindelijk zal afnemen. Dit vereist een veel complexere beoordeling van de afstemming.’ Peasey Ziet dat het perspectief op de doelstellingen van Parijs aan het veranderen is. ‘Als investeerders moeten we nadenken over hoe we CO2-budgetten effectiever kunnen toewijzen in wat waarschijnlijk een wanordelijke of vertraagde overgang zal zijn, aangezien het steeds onwaarschijnlijker wordt om binnen het scenario van 1,5 graden opwarming te blijven.’ Racaud voegde eraan toe dat het ondanks de uitdagingen belangrijk is om de economie diepgaand te veranderen en verder te kijken dan de ‘groene’ obligatieemittenten. ‘Wij willen alle sectoren ondersteunen bij hun overgangsproces. Door kapitaal breder in te zetten, kunnen we de essentiële impact bereiken waarop we ons richten in onze net zero-strategie.
 
Model voor uitgifte blauwe staatsobligaties
  
Ter afsluiting van de informatieve sessie benadrukte Zarzycki het belang van innovatie en het ontwikkelen van nieuwe structuren, zoals de eerste blue sovereign bond van de Seychellen of de Amazon Reforestation bond. Haar organisatie was hoofdinvesteerder in beide deals. De obligatie van de Seychellen werd in 2018 uitgegeven om kapitaal op te halen voor het behoud en duurzaam beheer van mariene ecosystemen. Deze transactie, ontwikkeld in samenwerking met de Wereldbank, heeft als model gediend voor andere uitgiftes van blauwe obligaties. Zarzycki stelde dat dit soort betrokkenheid helpt om kapitaal te mobiliseren voor opkomende markten en dat dit soort gemengde financiering een steeds grotere rol speelt bij duurzame investeringen.
"We moeten flexibel blijven en openstaan voor verschillende benaderingen van duurzaamheid."
 
Peasey riep op tot een effectievere samenwerking binnen het obligatie-ecosysteem van beleggers, banken (debt capital markets), aanbieders van Second Party Opinion (SPO), kredietbeoordelaars en toezichthouders. Er is volgens haar momenteel gebrek aan consistentie tussen deze partijen, wat leidt tot verwarring en inefficiëntie. Een betere betrokkenheid binnen dit ecosysteem is nodig om de uitdagingen aan te pakken, aldus Peasey. Racaud voegde toe dat betrokkenheid ook belangrijk is om de voortgang te volgen van bedrijven die zich hebben gecommitteerd aan de net zero-doelstelling. ‘Maar’, merkte hij op, ‘dit is een intensieve taak die nauwlettend in de gaten moet worden gehouden.’
 

De markt heeft duidelijke richtlijnen nodig. Nieuwe regelgeving moet streng zijn en voordelen bieden, zoals een hogere premie, die nu beperkt is.

Toekomst vraagt holistische blik

De slotronde draaide om verwachtingen voor de toekomst. Hoek waarschuwde dat overregulering de markt kan belemmeren, maar benadrukte ook dat duidelijke en strenge regels nodig zijn om bedrijven aan te moedigen hun netto nul-ambities te realiseren. Zarzycki voegde toe dat kapitaalmarkten een oplossing kunnen bieden middels innovatieve instrumenten, zoals CO2-gerelateerde obligaties. Ze voorziet meer mondiale regelgeving, maar ook een grotere rol voor kapitaalmarkten om transities te ondersteunen. Peasey benadrukte de nog steeds enorme onbenutte mogelijkheid om te profiteren van de ongelabelde obligatiemarkt. ‘Obligatiehouders moeten begrijpen hoe ze effectief engagement kunnen uitoefenen gedurende de hele levenscyclus van een obligatie, van de periode vóór de uitgifte tot de periode waarin de obligatie wordt aangehouden en zelfs bij herfinanciering.’

Tot slot merkte Stassen op dat er weliswaar veel vraag is naar sociale impact, maar dat niemand precies weet hoe die te bereiken is. Ze bepleitte daarom een bredere kijk op de hele beleggingsportefeuille, waarbij zowel groene als sociale doelen worden geïntegreerd. ‘Uiteindelijk moeten beleggers holistisch naar hun portefeuille kijken en dus niet alleen kijken naar wat ze kunnen doen met die 10% impactallocatie, maar wat ze kunnen doen met hun hele beleggingsportefeuille.’

 

IN HET KORT

Een duidelijke definitie van duurzame obligaties ontbreekt, wat uitdagingen creëert voor beleggers om hun kapitaal effectief in te zetten.

Niet-gelabelde obligaties zullen een cruciale rol spelen in het behalen van netto-nul doelstellingen, meer dan groene obligaties alleen

Regelgeving en labels, zoals de Green Bond Standards, bieden voordelen, maar kunnen bedrijven ook ontmoedigen om groene obligaties uit te geven vanwege strenge vereisten.

Diversificatie binnen obligatieportefeuilles blijft belangrijk, waarbij ook sectoren die de transitie moeten doormaken niet uitgesloten mogen worden.

Een holistische benadering van beleggingsportefeuilles is nodig, waarbij financiële prestaties en meetbare duurzame impact hand in hand moeten gaan.