Intertrust: Energiesector zet enkele miljarden opzij voor ontmanteling oude Noordzee-platforms
Intertrust: Energiesector zet enkele miljarden opzij voor ontmanteling oude Noordzee-platforms
Een groot deel van de honderden platforms waarmee in de Noordzee decennialang gas of olie is gewonnen, is rijp voor de sloop of nadert dat punt in afzienbare tijd. De verwijderingskosten lopen in de miljarden euro's. 'We zien dat exploitanten hiervoor aparte voorzieningen aanleggen, anticiperend op verscherpte wetgeving', stelt Arno Vink, directeur Capital Markets bij financieel dienstverlener Intertrust.
In de Noordzee staan circa 1350 offshore-installaties, waarmee olie of gas wordt gewonnen, zo blijkt uit data van de OSPAR-Commissie, een overlegorgaan van Europese landen over onder meer de offshore-industrie. Veel ervan zullen binnen afzienbare tijd verwijderd moeten worden, omdat de economische levensduur ten einde loopt.
Verantwoordelijk voor de verwijdering van de platforms zijn de exploitanten, de licentiehouders. In Nederland is dat geregeld in de Mijnbouwwet, die hiervoor onder meer milieu-eisen voorschrijft. Vink: 'Het gaat om grote bedragen, die bedrijven zelf zullen moeten reserveren. Een faillissement of andere financiële problemen kunnen er echter voor zorgen dat er voor opruiming uiteindelijk geen of minder geld is. De rekening wordt dan doorgeschoven naar de overheid, naar de belastingbetaler.'
Anticiperend op verscherpte regels in de Mijnbouwwet – een conceptwetsvoorstel zal naar verwachting binnenkort naar de Tweede Kamer worden gestuurd – heeft de sector gekozen voor een gezamenlijke aanpak, stelt Vink. Bedrijven verenigd in brancheorganisatie Nogepa (de Nederlandse Olie en Gas Exploratie en Productie Associatie) leggen inmiddels samen voorzieningen aan. Vink: 'Intertrust is op dit moment betrokken bij 'zekerheidsstichtingen' waarin deze bedrijven geld of andere zekerheden onderbrengen voor de toekomstige opruiming van Noordzee-installaties.'
Hoge opruimingskosten
Het verwijderen van een platform en bijbehorende pijpleidingen betekent vooral dat er veel bouwmateriaal moet worden afgevoerd. Zo moest er bij het platform Brent Delta, dat in 2017 werd ontmanteld, 24.000 ton worden afgevoerd, voornamelijk staal.
De meeste platforms zijn echter een maatje kleiner dan die installatie en de kosten van verwijdering zullen per platform flink verschillen, afhankelijk van omvang en type, zo stelt Vink. ''De verwijdering van een offshore installatie zal echter al snel enkele miljoenen kosten, oplopend naar tientallen miljoenen euro's. Voor de circa 180 installaties in het Nederlandse deel van de Noordzee zou het om een totale kostenpost van 7 miljard euro gaan. Dat bedrag is een inschatting van het exploitatiebedrijf van de Nederlandse overheid: Energie Beheer Nederland (EBN).
Vink: 'Doorgaans zijn er per installatie of veld meerdere licentiehouders die de kosten van opruiming naar rato van hun belang moeten delen. Overheidsbedrijf EBN heeft altijd een belang van 40%, deelt hiermee in de opbrengsten, en zal dus ook een deel van de kosten voor rekening moeten nemen. Het belangrijkste deel van de kosten echter, wordt gedragen door commerciële bedrijven. Zijn zij daartoe niet in staat, dan verschuift dat deel van de rekening naar de Nederlandse Staat.'
Vink plaatst wel een kanttekening. 'Het hoeft natuurlijk niet altijd zo te zijn dat de installatie moet worden verwijderd. Een andere mogelijkheid is dat deze infrastructuur wordt hergebruikt, bijvoorbeeld voor de productie van waterstof of de opslag van CO2. Maar ook dat gaat natuurlijk met kosten gepaard.'
Afgeschermde voorzieningen
Intertrust is als fiduciair dienstverlener betrokken bij het bewaren en bewaken van zekerheden voor derden en is in die hoedanigheid betrokken bij de stichtingen. Vink: 'Wij verzorgen onder meer het stichtingsbestuur en bewaken dat de middelen echt gescheiden zijn van de balans van de betrokken bedrijven. Het mag immers niet zo zijn dat eventuele schuldeisers bij een faillissement toch aanspraak kunnen maken op het geld.'
Vink legt verder uit dat de hoogte van de voorziening in een stichting jaarlijks wordt herberekend. 'Elk jaar wordt per installatie of aantal installaties bekeken wat de resterende waarde van het gas- of olieveld is. Als die waarde onder de kosten van opruiming daalt, moeten de licentiehouders het verschil in de stichting storten. Dat bedrag kan jaarlijks wijzigen doordat de hoogte van de opruimingskosten verandert, bijvoorbeeld als gevolg van strengere regels, verbeterde verwijderingstechnieken of omdat de waarde van het veld wordt bijgesteld.’
Uiteindelijk loopt de operator (in de regel de licentiehouder met het grootste commerciële belang) het hoogste risico, legt Vink uit. 'De stichtingsconstructie zorgt er dan ook voor dat alle licentiehouders hun verplichtingen nakomen. In de oude situatie kon de rekening uiteindelijk komen te liggen bij de grootste licentiehouder. Als die dan zou omvallen, zou de overheid voor de opruimingskosten opdraaien. Deze constructie biedt alle betrokken partijen nu zekerheid. We zijn een jaar verder en de ervaringen zijn goed.'