DNB: Opnieuw afname niet-bancaire financiering

DNB: Opnieuw afname niet-bancaire financiering

Pensioen (08) sparen geld

Nederlandse aanbieders van financiële diensten anders dan banken verzorgden in 2022 opnieuw minder financiering, zoals leningen. De afname is vooral het gevolg van minder beleggingen en koersverliezen bij beleggingsfondsen. Dat blijkt uit het jaarlijkse onderzoek van DNB en de Financial Stability Board (FSB), waarvan de FSB deze maand de wereldwijde uitkomsten publiceerde.

Sommige financiële instellingen verlenen diensten die sterk lijken op die van een bank, terwijl zij dat formeel niet zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om beleggingsfondsen die in obligaties of leningen investeren of financieringsmaatschappijen die hypotheken of consumptieve kredieten verstrekken.

In Nederland verzorgde dit deel van de zogeheten niet-bancaire financiële intermediairs (NBFI’s) in 2022 € 362 miljard financiering, 10,3% minder dan een jaar eerder. Ook in 2021 daalde de financiering door deze NBFI’s, toen met 14%. Met € 362 miljard aan financiering was deze sector in 2022 nog even groot als een achtste van het Nederlandse bankwezen.

Wat is niet-bancaire financiering?

Niet-bancaire financiering in brede zin betreft alle financiering door niet-bancaire financiële instellingen, zoals pensioenfondsen, verzekeraars, beleggingsfondsen en andere financiële instellingen.

In dit bericht hanteren we de nauwe NBFI-maatstaf van de FSB, waarin niet bancaire financiering alleen instellingen omvat die activiteiten ontplooien met bankachtige risico’s door liquiditeits- en looptijdtransformatie en hefboomgebruik (relatief veel vreemd vermogen), maar buiten het prudentieel geconsolideerde bankentoezicht vallen.

Pensioenfondsen en verzekeraars behoren daar bijvoorbeeld niet toe. Voorheen werden die instellingen die daar wel onder vallen, ook wel schaduwbanken genoemd. In 2022 vormden zij 4,5% van de totale omvang van niet-bancaire financiële instellingen.

Financieringen door deze partijen vormen een alternatieve bron voor de economie en kunnen zo de schokbestendigheid ervan vergroten. Belangrijk is echter om scherp te letten op de opbouw van mogelijk nieuwe financiële stabiliteitsrisico’s. Daarom wordt deze zogeheten niet-bancaire financiële intermediatie (NBFI) jaarlijks in kaart gebracht via een studie van de Financial Stability Board (FSB).

Daling bij beleggingsfondsen door onttrekkingen en koersverliezen

De daling van de niet-bancaire financiering werd vooral veroorzaakt door de afname bij de zogeheten ‘open ended’ beleggingsfondsen. Dat zijn beleggingsfondsen waar investeerders in beginsel makkelijk kunnen uitstappen.

In Nederland daalde de financiering door deze fondsen met € 43 miljard (-14,1%) tot € 262 miljard. Dit was voor een kwart het gevolg van koersverliezen op obligaties vanwege de gestegen rente. Zonder die waardedalingen zou de afname 11% zijn geweest. Voor driekwart werd de daling veroorzaakt door minder beleggingen in deze fondsen, voor een groot deel doordat pensioenfondsen uit aan hen gelieerde beleggingsfondsen stapten om deze weer zelf te gaan beleggen.

Door de structuur van deze beleggingsfondsen lijkt het risico op plotselinge onttrekkingen, waardoor deze fondsen in de problemen komen en mogelijk versneld beleggingen tegen lage prijzen moeten verkopen, in de praktijk overigens gering.

Toch zijn deze fondsen in het raamwerk van de FSB meegerekend, omdat tussenkomst van beleggingsfondsen bijvoorbeeld liquiditeitsrisico’s met zich meebrengen, die zich anders niet voordoen bij pensioenfondsen.

Wisselend beeld bij andere typen instellingen

Bij de securitisatievehikels (voor zover niet meegeconsolideerd in bankengroepen) was in Nederland sprake van een daling met € 6 miljard (-10,1%) tot € 52 miljard 2022. Bij securitisaties worden leningen aan huishoudens en bedrijven gebundeld en als obligaties herverpakt via speciaal daarvoor opgerichte ondernemingen.

De omvang van de andere twee typen instellingen is in Nederland geringer, maar nam wel toe. De balansgrootte van de effecten- en derivatenhandelaren, zoals flitshandelaren, groeide met 26% tot € 28 miljard. Die van de financieringsmaatschappijen groeide met 9% tot € 20 miljard, vooral door meer verstrekte autoleases en woninghypotheken.

Nederland in internationale context

Wereldwijd nam de omvang van de beleggingsfondsen met 5,2% af tot € 43.940 miljard. Ook daar speelden de koersverliezen op obligaties een belangrijke rol. Het vermogen van buitenlandse geldmarktfondsen groeide echter door instroom als gevolg van aantrekkelijkere, hogere geldmarktrentes.

Zowel in Nederland als internationaal vormden de beleggingsfondsen met bijna driekwart van de totale niet-bancaire financiering de grootste categorie. Voor de securitisaties is deze in Nederland met 14% bijna twee keer zo hoog als wereldwijd (8%).

Internationaal hebben de Verenigde Staten met 30% het grootste aandeel in de niet-bancaire financiering en neemt Nederland met 0,6% de 17e plaats in. In verhouding tot het BBP bedroeg de niet-bancaire financiering mondiaal 78%. Voor de Kaaimaneilanden (156914%) was deze duidelijk het hoogst is. Nederland bezet met 38% plek 16.