Schroders: Moeten beleggers allocatiestrategie Chinese aandelen aanpassen?

Schroders: Moeten beleggers allocatiestrategie Chinese aandelen aanpassen?

Asset Allocatie Aandelen China
China 5.png

De discussie over hoe beleggers moeten alloceren naar China is de afgelopen jaren weer opgelaaid. Moeten beleggers China blijven opnemen als onderdeel van een wereldwijde aandelenallocatie opkomende markten (EM), of moeten ze het land afzonderlijk behandelen en op een standalone basis alloceren?

 

Wat zwengelt de discussie over de allocatie naar China aan?

Ondanks recente zwakte in de markt is China veruit de grootste component van EM-benchmarkindices. Eind maart 2024 vertegenwoordigde het ongeveer 25% van de MSCI Emerging Markets Index; gevolgd door India met 18%, Taiwan met 18% en Zuid-Korea met 13%.

Specifieke China-fondsen zijn populairder geworden bij beleggers, vooral in de afgelopen jaren sinds de binnenlandse markt beter toegankelijk werd voor buitenlandse beleggers. Tegenwoordig is het standaard om China op te nemen binnen een wereldwijde EM-allocatie. Recentelijk zijn echter juist veel EM-ex-China-strategieën gelanceerd. Twee belangrijke aanjagers sturen deze ontwikkeling aan:

1. De omvang van de Chinese markt heeft bij sommige beleggers de behoefte gecreëerd om vermogen toe te wijzen aan een beheerder die gespecialiseerd is in China, terwijl een manager die breed in opkomende markten belegd zich kan richten op het leveren van ex-China rendementen.

2. Vermogensbeheerders willen zelf de controle over hun allocatie in Chinese aandelen en daarmee over de risico’s.

Voordelen van verschillende beleggingsbenaderingen

Beide beleggingsbenaderingen hebben voordelen, afhankelijk van de doelstellingen en beperkingen of voorkeuren van de belegger. De fundamentele vraag is of de belegger directe controle over zijn China-allocatie wil behouden. Heeft hij een sterke beleggingsvisie op China? Zijn er andere factoren die de behoefte aan grotere controle aandrijven?

Een enkele allocatie naar EM inclusief China minimaliseert de kosten voor de belegger op het gebied van zoeken, monitoring en vergoedingen vergeleken met een EM ex-China plus zelfstandige China-aanpak. Het voegt ook het risicobeheer over EM-aandelen samen. Voor een grote belegger met uitgebreide middelen echter zullen kostenverschillen waarschijnlijk niet betekenisvol zijn.

Uiteindelijk hangt het ervan af of de EM ex-China plus zelfstandige China-aanpak duurder is dan een standaard EM inclusief China na aftrek van vergoedingen. Dit hangt af van twee belangrijke factoren:

1. Of een gespecialiseerde China-manager beter presteert dan een brede EM-manager binnen China gedurende de beleggingshorizon.

2. Of de beslissingen van de belegger om China te onder- of overwegen beter zijn dan die van de brede EM-manager.

Er is ook een derde optie voor beleggers met een gescheiden mandaat die zich zorgen maken over de dominantie van China binnen EM. Ze kunnen hun benchmark aanpassen en de allocatie aan China beperken.

Wat betekent dit voor beleggers?

Veel beleggers heroverwegen hun beleggingsbenadering voor China. Dit wordt deels ingegeven door teleurstellende recente beleggingsprestaties van Chinese aandelen en voortdurende krantenkoppen over de spanningen tussen de VS en China en zorgen over de-globalisering. De onvermijdelijke vertraging van de Chinese economische groei, dat een natuurlijke grens lijkt te hebben bereikt na decennia achtereen zo succesvol te zijn geweest, is ook een factor geweest.

Gezien de dominante positie van China binnen EM, betwijfelen sommige beleggers of ze een afzonderlijke allocatie naar Chinese aandelen door een gespecialiseerde vermogensbeheerder moeten hebben in plaats van te vertrouwen op een enkele allocatie naar een manager die breed in opkomende markten belegd waaronder ook China.

Volgens Schroders zijn beide benaderingen goed. Zolang de belegger zich bewust is van de voor- en nadelen van elke aanpak, kunnen ze een weloverwogen beslissing nemen die overeenkomt met hun voorkeuren.

Een historische vergelijking: Japan

  • Japan maakte vroeger deel uit van één regionale aandelenallocatie Pacific of Azië-Pacific.

  • Vanaf de jaren negentig versoepelden andere Aziatische markten de beperkingen op buitenlands eigendom en begonnen ze te worden opgenomen in regionale benchmarks.

  • Japan bleef veruit de grootste Aziatische aandelenmarkt en domineerde de regionale indices.

  • De langetermijnvooruitzichten voor Japan en de rest van Azië begonnen in de jaren negentig uiteen te lopen. Dit was het verloren decennium voor Japan na het uiteenspatten van de credit bubble in de jaren 1980. Tegelijkertijd kwamen de Aziatische tijgers opzetten.

  • De vraag naar beleggingsproducten voor Azië ex-Japan begon toe te nemen, waarbij de allocaties naar Japan steeds vaker werden beheerd door gespecialiseerde beheerders.

  • Dit is nu de dominante benadering van beleggen in de regio. Morningstar vermeldt bijvoorbeeld vier keer zoveel Azië/Pacific ex-Japan dan Azië/Pacific inclusief Japan-fondsen die in Europa worden verkocht, en in termen van AUM is de ex-Japan-groep acht keer zo groot.