Harry Geels: Inefficiënte Europese industriepolitiek doemt weer op
Harry Geels: Inefficiënte Europese industriepolitiek doemt weer op
Door Harry Geels
In navolging van Emmanuel Macron deed recent ook Mario Draghi een oproep tot hogere importtarieven, meer subsidies, en het vormen van grotere bedrijven. Oftewel, een nieuwe oproep tot Homeland Economics. Draghi’s plannen zijn echter contraproductief en wel om drie redenen.
Mario Draghi's toespraak bij het in ontvangst nemen van de Carlos V Award, in het klooster van Yuste in Spanje vorige week, was gericht op het belang van eenheid en solidariteit in Europa. Hij benadrukte de noodzaak voor Europese landen om samen te werken bij het aangaan van gemeenschappelijke uitdagingen, alsmede de noodzaak om daarbij importtarieven in te stellen en industriepolitiek te bedrijven. Draghi klonk erg als Macron, die eerder een oproep tot Make Europe Great Again deed in de Financial Times.
De woorden van Draghi passen in een bredere maatschappelijke trend die vooral is ontstaan sinds het aantreden van Donald Trump met zijn ‘Make America Great Again’ en die versterkt werd door de door aanbodproblemen gekenmerkte coronacrisis. The Economist stelde hierover in oktober vorig jaar een uitgebreid dossier samen met als titel ‘Homeland Economics’ en als hoofdvraag: ‘Zijn vrije markten geschiedenis?’ Conclusie van het Engelse zakenblad: Homeland Economics – het economisch terugtrekken naar de eigen regio – is géén goede zaak.
Laten we eens drie belangrijke elementen uit de betogen van Macron en Draghi (en ook van vele andere EU-officials) bij de horens pakken.
1) Hogere importtarieven? Die geven opwaartse druk op inflatie.
Recent werden Chinese fabrikanten van elektrische auto’s met fors hogere importtarieven geconfronteerd, omdat er zorgen zijn over oneerlijke concurrentie. Dat riep bij mij de vraag op wat er precies bedoeld wordt met oneerlijke concurrentie. Daar komt bij dat hogere importtarieven (ter bescherming van de eigen industrie) Europese consumenten geld kost, dus welvaartsverlagend werken, en het terugdringen van de CO2-emissie lastiger maken. Milton Friedman legt dit hier nog even in één minuut uit.
2) Meer subsidies? Die leiden tot minder efficiënte markten en ongewenste wealth transfers.
De oproep tot subsidies aan bedrijven om die sterker te maken dan grote bedrijven elders, dan wel om industrieën te ontwikkelen die nog zijn ondervertegenwoordigd, roept twee bedenkingen op. Ten eerste dat die industrieën blijkbaar niet op eigen kracht groot kunnen worden. Komt dat door gebrek aan goede mensen? Of door te veel regelgeving? Ten tweede dat we belastinggeld inzetten. Friedman fileert hier de argumentatie voor subsidies in vier minuten. Subsidies kunnen voor de verstrekkende landen ook nog een ‘subsidie rat race’ naar de bodem worden.
3) Grotere bedrijven? Die tasten de voordelen van de vrije markt aan.
De oproep tot het vormen van grote, sterke bedrijven als machten tegen andere grote sterke bedrijven is ook problematisch, zeker als dat met overheidshulp gebeurt. Er ontstaat dan vaak een vermenging van belangen tussen de overheid en het bedrijfsleven. Daarnaast ontstaat het politiek-filosofische dilemma van oligopolies (en monopolies), daarbij is een van de belangrijkste complicaties de afname van de macht van de consument en de gewone medewerker. Hier legt Friedman het essentiële verschil uit tussen free enterprises, big business, en big government.
Kijk naar het mislukte beleid tegen Rusland
De achterliggende gedachte achter de oproepen tot meer centralistische Europese industriepolitiek is het grote gevaar van buiten: de VS, China, Rusland. Dat beleid werkt averechts. Kijk bijvoorbeeld naar de sancties tegen Rusland. Deze hebben hier vooraleerst gezorgd voor veel hogere energieprijzen. Rusland en westerse ondernemers omzeilen het handelsverbod (via derde landen). En Rusland is zelfs weerbaarder geworden door andere wegen te zoeken. De euro is bovendien een steeds zwakkere reservevaluta geworden.
Oplossingen: blijven praten en ‘oneerlijke’ praktijken tegengaan
Om tot een oplossing te komen, moeten we blijven onderhandelen, met twee uitgangspunten: vrede en welvaart, zonder machtspelletjes die de belangen van invloedrijke bedrijven dienen. Mochten er dan toch nog duidelijk meetbare oneerlijke handelspraktijken worden vastgesteld, dan kan er eventueel teruggevallen worden op importsancties, zoals de Europese importheffing op CO2 (CBAM), of het weren van producten en diensten van bedrijven van buiten de EU die oneigenlijk ondersteund worden door lokale overheden.
Tot slot het beste antwoord: een dynamische economie, bestaande uit ‘free enterprises’ die actief zijn in efficiënt functionerende financiële en reële markten en Europese bedrijven die welvaart voor alle burgers in de wereld brengen.
Dit artikel bevat een persoonlijke opinie van Harry Geels