Rutger Claassen: Van mono- naar multi-kapitalisme

Rutger Claassen: Van mono- naar multi-kapitalisme

ESG
Rutger Claassen (foto archief Universiteit Utrecht).jpg

Om de huidige maatschappelijke uitdagingen, zoals bestaanszekerheid en de klimaattransitie, het hoofd te kunnen bieden, moet de governance-structuur van bedrijven veranderen. Alle vormen van kapitaal, dus ook natuur en mensen, moeten daarin worden vertegenwoordigd, zo bepleit Rutger Claassen, professor Politieke Filosofie en Economische Ethiek aan de Universiteit Utrecht. Een aanvullende optie is een eerherstel van de coöperatieve organisatievorm.

Door Harry Geels

 

In wat voor soort politiek-economisch systeem leven we nu in het Westen? Voldoet dat nog?

‘Ik zie regelmatig de discussie voorbijkomen of we nog wel of niet meer in een kapitalistisch systeem leven. De precieze beantwoording van die vraag hangt af van de definitie van kapitalisme. Definities zijn vrij. Ik probeer de vraag over de economische orde breder op te vatten, door te kijken naar de maatschappelijke orde. Die is ideologisch gesproken liberaal, met als belangrijk kenmerk de scheiding tussen een publieke en een private sfeer. We weten dat bepaalde zaken publiek en andere privaat worden geregeld. In de private sector zijn bedrijven en mensen op hun eigen belangen uit en in de publieke sector wordt het algemene belang gediend. En als er excessen in de private markten plaatsvinden, kan de overheid ingrijpen. Er zijn vervolgens twee belangrijke observaties. Ten eerste dat de praktijk van alledag een slechte kopie is van het zojuist geschetste ideaalbeeld. De meeste private sectoren kennen immers overheidsinmenging. Ten tweede dat we desalniettemin redeneren vanuit dit ideaalbeeld. Als we problemen willen oplossen, gaat het vooral om de vraag of de overheid of de markt het moet oplossen.’

De huidige praktijk als een slechte kopie van het ideaalbeeld?

‘De grote complicatie is dat veel private markten gedomineerd worden door grote bedrijven met oligopolistische en soms zelfs monopolistische trekken, daar waar er in de tijd van Adam Smith, algemeen gezien als de grondlegger van het kapitalisme, vooral veel kleine spelers, handelaren, productiebedrijven bestonden. Die evolutie naar grote, machtige corporates was niet voorzien vanuit de liberale denkwijze die vanaf de achttiende eeuw opkwam. De grote bedrijven van nu kunnen we vergelijken met de feodale landheren van toen. Ik noem het huidige systeem daarom ook wel prikkelend ‘een vorm van neo-feodalisme’. Eigenlijk zou de overheid nu aan zet zijn om deze bedrijven op te breken, bijvoorbeeld door strengere anti-mededingingsregels, waardoor bedrijven weer ‘price takers’ en niet ‘price setters’ worden. Mijn vermoeden is echter dat dit niet gaat gebeuren.

We kunnen de oude orde niet meer herstellen. Ten eerste omdat dit op allerlei juridische complicaties stuit. Ten tweede omdat die oligopolies ook potentiële voordelen hebben, namelijk massaproductie met daarmee samenhangende positieve netwerkeffecten. Dit levert op macroschaal ook welvaart op. De eigenlijke uitdaging is de welvaart eerlijker te verdelen. De overheid probeert dat vooral door meer regelgeving, zoals bij de banken met bonusplafonds en bankbelasting. Die overheidsinmenging is echter niet gemakkelijk, omdat deze geregeld achter de feiten aanloopt en de overheid vaak kennis van de werkvloer en de markt mist. Ook weten grote bedrijven via het lobbycircuit regulering te beïnvloeden en af te zwakken.

Grote bedrijven hebben een informatievoorsprong, omdat ze de markten domineren. Ze houden ook vaak informatie achter, bijvoorbeeld door te verzwijgen hoe vervuilend of verslavend hun producten of diensten zijn. Deze problematiek verschilt overigens niet als we kijken naar de VS of Europa, alleen de mate waarin verschilt wellicht. In de VS is alles uitvergroot.’

Maar hoe lossen we dan de negatieve effecten van die oligopolistische markten op, als meer overheid niet meer goed werkt?

‘Er zijn vier denkrichtingen. De eerste is het vrije kapitalisme, met kleinere bedrijven, herstellen. Dat is, zoals zojuist besproken, lastig. De tweede richting is het communisme, de overheid alles laten regelen. Dan missen we de voordelen die marktprikkels kunnen hebben. De derde richting is een systeem dat vooral in de jaren zeventig van de vorige eeuw tot wasdom kwam: ‘welfare capitalism’. We laten de markt zijn werk doen, maar de overheid compenseert als mensen buiten de boot vallen. Dat is eigenlijk een middenweg tussen kapitalisme en communisme. De vierde weg, en die heeft mijn voorkeur, is een andere middenweg: private markten van binnenuit hervormen door bedrijven meerdere ‘kapitalen’ te laten vertegenwoordigen, bijvoorbeeld de zes vaak genoemde: financieel, menselijk, sociaal, ‘manufactured’, intellectueel, en natuurlijk kapitaal.

 

De grote bedrijven van nu kunnen we vergelijken met de feodale landheren van toen.

 

De bedrijven worden afgerekend op de prestaties van die zes kapitalen, met de kanttekening dat de criteria voor ieder van die zes per sector kunnen verschillen. Neem als voorbeeld de sector universitair onderwijs. Wij worden geacht onderwijs te geven, onderzoek te doen en daarover te publiceren, en een wetenschappelijk onderbouwde visie te geven op maatschappelijke problemen. Dit drievoudige doel levert voor universiteiten een balanceeract op, soms zelfs een spanningsveld, tussen concrete doelstellingen, zoals de cijfers en diploma’s die onze studenten halen, wat we publiceren, en hoe actief we meedoen aan het maatschappelijke debat. Op een vergelijkbare wijze moeten bedrijven voor hun relevante kapitalen optimaliseren. Van mono- naar multi-kapitalisme.’

Toch blijven we ons fixeren op de financiële criteria, vooral in het bedrijfsleven.

‘Inderdaad. Zo vindt er bijvoorbeeld nog steeds discussie plaats over de vraag of natuur wel een vorm van kapitaal is. Er zijn ecologen die daartegen protesteren, vanwege de associatie van de term ‘kapitaal’ met financieel kapitaal. Welke term we ook gebruiken, bedrijven kunnen dit natuurlijk kapitaal tot onderdeel van hun doelstelling maken. Kijk naar houtkap. Een bos heeft een bepaalde regeneratietijd, dus kunnen we goed uitrekenen hoeveel bomen we per jaar uit het bos kunnen halen. Bedrijven kunnen dan niet rücksichtslos bos kappen, maar moeten kosten maken om het bos op de lange termijn in stand te houden. Bedrijven krijgen dan een zorgplicht voor hulpbronnen, een stewardship voor de productiefactoren. Als dat lukt, is er ook minder noodzaak vanuit de overheid om te reguleren. Nu is het helaas nog zo dat bedrijven vooral eerst de belangen van de aandeelhouders dienen en als het binnen de moraal van het bedrijf past, wordt er ook gezorgd voor de anderen, bijvoorbeeld de medewerkers of de natuur. Die andere belangen zitten nog te veel in de sfeer van liefdadigheid en multi-interpreteerbare ethiek. In mijn model zijn de belangen van alle andere kapitalen in de onderneming vertegenwoordigd, tot op bestuursniveau. Sterker nog, de verschillende kapitalen zijn allemaal bedrijfsbelangen geworden.’

Hoe zit het met de besluitvorming bij het stewardship-model van verschillende kapitalen?

‘Mijn model, zoals gezegd de vierde weg, heeft verstrekkende consequenties voor de governance. Het ideaalbeeld is dat verschillende bestuurders verantwoordelijk zijn voor de verschillende kapitalen en dat de topman of -vrouw de balanceeract doet. De aandeelhoudersvergadering wordt vervangen door de stakeholdersvergadering. Besluiten over de uitkering van dividend, de beloning van de top, of een eventuele fusie en overname, worden door de stakeholders gezamenlijk genomen. Dit geeft een totaal andere bestuursdynamiek dan die we nu kennen. We zijn hier overigens nog lang niet. Shell zei laatst nog dat als zij in deze markt willen overleven, zij het belang van de aandeelhouders moeten prioriteren. De concurrenten doen dat namelijk ook. Daarom moet het DNA van bedrijven, dat wordt bepaald door het huidige ondernemingsrecht, uiteindelijk aangepast worden. Er zijn al aanzetten hiertoe, zoals de CSRD, die de rapportageplicht over andere dan financiële criteria regelt, en de CSDDD, die bedrijven aansprakelijk maakt voor misstanden in de hele keten. Er is echter nog geen beweging richting een andere governance-structuur waarin alle relevante stakeholders zijn vertegenwoordigd. Zo blijft een perverse uitruil ten gunste van de aandeelhouders mogelijk. Er wordt in de nieuwe Corporate Governance Code wel opgeroepen tot een dialoog tussen alle stakeholders, maar dat is geen strikte juridische verplichting.’

 

Bestaanszekerheid is niet alleen een taak van de overheid, het bedrijfsleven kan met een goede governance ook een positieve bijdrage leveren.

 

Is zo’n ideale governance-structuur op korte termijn realistisch, zeker gezien het gepolariseerde maatschappelijke debat?

‘Het is belangrijk dat we er komen en gelukkig worden er stappen gezet. Ik houd de moed erin. ‘Optimism is a moral duty’. Maar het ideaalbeeld kan inderdaad door de maatschappelijke tegenstellingen en tegenwind vanuit grote bedrijven nog wel decennia op zich laten wachten. Wellicht ontstaan er omslagpunten, bijvoorbeeld een grote natuurramp of oorlog, die de zaak kunnen versnellen. In Duitsland kregen bijvoorbeeld de medewerkers bij de herinrichting van land na de Tweede Wereldoorlog de helft van de stemmen in grote bedrijven, de zogeheten Mitbestimmung. Daarnaast is het ook mogelijk om het bestaan van bedrijven met een alternatieve eigendomsvorm te bevorderen, bijvoorbeeld coöperaties waarbij een deel van de winst naar andere, nader te definiëren groepen stakeholders kan toevallen. De meeste bedrijven zijn nu een ‘capital cooperative’, een samenwerkingsverband van de investeerders. Maar we kennen ook werknemers-, consumenten- of gebruikerscoöperaties. FrieslandCampina is bijvoorbeeld een producentencoöperatie. Het is overigens bedroevend dat de Rabobank recent heeft besloten het coöperatieve model steeds meer uit te hollen. Juist een coöperatieve bank had een alternatief kunnen zijn voor de andere banken, die gedreven worden door aandeelhoudersbelangen.’

Begrijpt de huidige politiek de problemen wel goed genoeg?

‘De politiek is een complex concept. Ik zie brede interesse voor de besproken onderwerpen bij diverse politieke partijen, zowel ter linker- als ter rechterzijde. In Nederland zit de grote huiver bij de VVD, BBB en PVV. Helaas worden deze onderwerpen ook te weinig besproken in verkiezingsprogramma’s en politieke debatten. Het gaat al vlug over migratie of klimaat, onderwerpen waar de media sneller mee kunnen scoren. Drie weken voor de laatste verkiezingen hebben zeventig wetenschappers, onder wie ikzelf, een open brief gestuurd om aandacht te vragen voor dit thema. Bestaanszekerheid is volgens mij niet alleen een taak van de overheid, het bedrijfsleven kan met een goede governance ook een positieve bijdrage leveren. Ook de media kunnen een veel actievere bijdrage leveren. Het is alweer vier jaar geleden dat Tegenlicht hier een programma over heeft gemaakt. Een uitzending die ik nog steeds aanbeveel trouwens. Het is positief dat de EU dit onderwerp wél oppakt. Alleen jammer dat de meeste politieke partijen in Nederland niet voor willen lopen op Europa. Die afwachtende houding bevordert het nationale debat niet.’

Wat zijn verder uw ambities, als wetenschapper, als mens?

‘Ik wil als wetenschapper vooral het debat over de besproken onderwerpen aanslingeren, het liefst zo breed mogelijk, via media, bedrijfsleven en politiek. Daarom ben ik ook lid van het Sustainable Finance Lab, waar we met wetenschappers op die onderwerpen samenwerken. Verder schrijf ik momenteel een boek over eigendom, met als hoofdvraag: ‘Wat is eigendom eigenlijk?’ Het zal niet verbazen dat mijn premisse is dat eigendom eigenaren tot stewards zou moeten maken, iets dat, bijzonder genoeg, in het christendom door de eeuwen heen meer een vanzelfsprekendheid is geweest dan in het liberalisme.’

 

Rutger Claassen

Rutger Claassen is Hoogleraar Politieke Filosofie en Economische Ethiek aan de Universiteit Utrecht. Momenteel leidt hij het ERC-gefinancierde onderzoeksproject ‘The Business Corporation as a Political Actor’, waarin hij de maatschappelijke rol van (grote) bedrijven onderzoekt, en kijkt naar mogelijke hervormingen van het ondernemingsbestuur. Verder is hij onder andere Directeur van het Ethiek Instituut, waar hedendaagse ethische vraagstukken worden onderzocht, van klimaatrechtvaardigheid tot technologieethiek.

Bijlagen