Harry Geels: Is het tijd om de rijken ‘af te schaffen’?

Harry Geels: Is het tijd om de rijken ‘af te schaffen’?

Politiek
Harry Geels

Door Harry Geels

Je kunt tegenwoordig de sociale en nieuwsmedia niet raadplegen of we worden gebombardeerd met verontwaardiging oproepende plaatjes over de sterk toegenomen ongelijkheid. De achterliggende verklaringen voor de ongelijkheid zijn meestal gebrekkig. Hogere belastingen voor de rijken lossen ‘het probleem’ namelijk niet op. 

The Economist haalde in maart dit jaar hard uit naar een aantal boeken waarin wordt gepropageerd om de rijken aan te pakken, in een artikel met de veelzeggende titel: ‘The fallacious case for abolishing the rich - Arguments for caps on income and wealth are simple, rousing and wrong’. Met name twee auteurs kregen er van langs: Thomas Piketty en Walter Scheidel. Piketty’s argumenten, bijvoorbeeld dat het oneerlijk is dat vermogen sneller groeit dan arbeidsinkomen, heb ik eerder genuanceerd. Piketty vergeet te melden dat de groei van vermogen veel risicovoller is dan dat van arbeid. Verder geldt het groeiverschil alleen voor erg grote vermogens.

Volgens The Economist betoogt Scheidel in zijn boek ‘The Great Leveler’ dat in het verleden opgebouwde ongelijkheden alleen werden hersteld middels gewelddadige gebeurtenissen, de ‘four horsemen’: oorlogen, revoluties, teloorgangen van staten of rijken, en pandemieën. Vredevolle en geleidelijke methoden zouden niet werken. Onjuist, meent The Economist. Kijk naar de geweldloze ‘eerlijke’ groeiperioden van onder andere Nieuw-Zeeland aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw en Scandinavië na de Tweede Wereldoorlog.

Starten met de juiste analyse

Voordat we een uitspraak doen of Piketty’s belastingen of Scheidels oorlogen nodig zijn om de vermeende ongelijkheid op te heffen, moeten we drie opeenvolgende vragen stellen:

  1. Is er een ongelijkheidsprobleem?
  2. Zo ja, waarom?
  3. Wat kunnen we er aan doen?

Vraag 1 levert direct een genuanceerd antwoord op: de ongelijkheid in de wereld is sinds de Tweede Wereldoorlog sterk afgenomen. De gemiddelde GINI-coëfficiënt, die een indicatie geeft van ongelijkheid (hoe hoger, hoe ongelijker), is bijvoorbeeld flink gedaald. Echter, in het Westen is die, vooral de laatste jaren, weer wat toegenomen.

Laten we ons richten op het vraagstuk van de weer toenemende ongelijkheid in het Westen. Die springt blijkbaar in het oog als we de media raadplegen. Zo laat Oxfam weten dat de rijkste 1% tweemaal zoveel vermogen wist binnen te harken als de rest van de wereld. En zo meent een columnist van De Volkskrant dat Elon Musk het bewijs is van alles wat er mis is met deze tijd en het bewijs dat het neoliberalisme een pest is. Hoe tendentieus dit soort artikelen vaak ook zijn, er is inderdaad een kleine groep die er flink op vooruit is gegaan, vooral in de VS.

Oorzaken van ongelijkheid

Dan is er de vraag waar de toenemende ongelijkheid in het Westen vandaan komt. Er zijn grofweg drie oorzaken te noemen. Ten eerste het monetaire beleid dat de laatste decennia is gevoerd. Zoals vorige week toegelicht, vergroot deze de ongelijkheid. Beleggers worden keer op keer beschermd en de inflatiedoelstelling, als onderdeel van het beleid, werkt negatiever uit voor mensen met een lager inkomen of lager vermogen. Centrale banken krijgen weinig aandacht in de analyse van ongelijkheid. Dat Piketty dit negeert is begrijpelijk: een centraal aansturend instituut past in zijn politieke visie.

De tweede complicatie is dat de globalisering, die vooral sinds het neoliberalisme in de jaren tachtig zijn herintrede kreeg, nadelig heeft uitgepakt voor de onderste lagen van de Westerse maatschappij. Lager opgeleiden zijn namelijk directer gaan concurreren met arbeiders in opkomende markten. Per saldo heeft de wereld, zoals gezegd, wel geprofiteerd. Wereldwijd is de ongelijkheid afgenomen. Ook heeft globalisering de macht van de lokale vakbonden verkleind en zijn er meer grensoverschrijdende fusies geweest. Er zijn grotere, machtigere bedrijven ontstaan, met navenant toegenomen salarisgebouwen.

Ten derde is de economie van structuur veranderd. Door de voortschrijdende technologie is het fenomeen van ‘winner takes all’ steeds prominenter geworden. Wie het juiste (digitale) product kan koppelen aan slimme marketing en daar flink in investeert, kan bepaalde bedrijfstakken veroveren. Denk aan bedrijven als Amazon, Google, Microsoft, Booking en Netflix. Er ontstaan wel concurrenten, maar als die te veel het businessmodel van de winnaars dreigen aan te tasten, worden ze overgenomen. De oprichters van deze winnaars zijn megarijk geworden.

Belastingen niet de oplossing

Bij toegenomen ongelijkheid wordt snel om hogere belastingen (of maatschappelijke omwenteling) geroepen. Hoewel belastingen nodig zijn om zaken als een rechtsstaat, leger en politie  publiek te kunnen regelen en betalen, hebben ze ook grote nadelen. Ze zijn een vorm van onteigening. Ze demotiveren risiconemen. Een inefficiënte overheid moet belastingen herverdelen, wat gemiddeld genomen niet welvaartsbevorderend is. En vanaf welke mate van rijkdom moet iemand meer belasting betalen? Is een ondernemer die na veertig jaar hard werken tegen een laag salaris zonder pensioenopbouw eindelijk zijn zaak voor een paar miljoen verkoopt rijk? Zelfs Socrates zou rijkdom niet kunnen definiëren.

Bovendien zijn hogere lasten voor ‘rijken’ contraproductief, omdat ze tot belastingontwijking leiden. Tot slot zijn belastingen meestal symptoombestrijding, omdat ze het onderliggende probleem niet oplossen. Om de ongelijkheid écht tegen te gaan, is het beter de structuur van de economie te wijzigen, bijvoorbeeld een ander monetair systeem en het tegengaan van oligopolies en monopolies. Of, als we die laatste toch willen handhaven, klanten ervan laten meeprofiteren, bijvoorbeeld door ze te belonen voor het mogen vercommercialiseren van hun (verbruikers)data.

Dit artikel bevat een persoonlijke opinie van Harry Geels