DNB: Voldoende afstand tot 3%-tekortnorm belangrijk

DNB: Voldoende afstand tot 3%-tekortnorm belangrijk

Monetair beleid Politiek Eurozone
Inflatie (6) begroting

In april zijn nieuwe Europese begrotingsregels in werking getreden. Hoewel de nieuwe regels realistischer zijn, blijven ze ingrijpend, zeker voor landen met hoge schulden. Of de nieuwe regels leiden tot voldoende afbouw van te hoge schulden, hangt af van de naleving en handhaving. Voor Nederland is het vooral van belang om voldoende afstand te bewaren tot de 3%-tekortnorm en de 60%-schuldnorm.

Dit blijkt uit een nieuwe analyse van De Nederlandsche Bank, waarin we de impact van de nieuwe Brusselse begrotingsregels op verschillende landen, waaronder Nederland, met elkaar vergelijken.

De nieuwe begrotingsregels zijn op papier een verbetering

Goed werkende begrotingsregels zijn essentieel voor een stabiele muntunie omdat begrotingsbeleid de inflatie kan aanwakkeren of juist helpen beteugelen en te hoge overheidstekorten de financiële stabiliteit in gevaar kunnen brengen.

De vorige begrotingsregels bleken niet goed te werken. Ze waren te complex, leidden tot onrealistische begrotingsopgaven en werden beperkt gehandhaafd. Daarnaast pakten de regels soms 'procyclisch' uit. Dat betekent dat landen bij economische neergang bezuinigden waardoor het economisch nog slechter ging. Als ze andersom in economisch goede tijden meer gingen uitgeven, werkte dat weer inflatie in de hand. 

De nieuwe regels proberen deze problemen te verhelpen. Volgens de nieuwe regels moeten alle lidstaten een zogenoemd budgettair-structureel plan opstellen, met daarin een pad voor de maximale jaarlijkse groei van de overheidsuitgaven en plannen voor investeringen en hervormingen. De maximaal toegestane jaarlijkse uitgavengroei wordt bepaald op basis van een schuldhoudbaarheidsanalyse van de Europese Commissie.

Dit maximale uitgavenpad moet ervoor zorgen dat de staatsschuld daalt (of onder de 60% blijft) en het tekort onder de 3% wordt gebracht (of blijft). Bij voldoende investeringen en hervormingen is het mogelijk om het budgettair-structureel plan uit te smeren over zeven in plaats van vier jaar. Mede door deze aanpassingen is de kans op procyclisch beleid kleiner en is er meer ruimte voor groeibevorderende investeringen.

Door één sturingsvariabele te hanteren, de overheidsuitgavengroei, is geprobeerd de regels te versimpelen. Onder de motorkap blijven de regels echter ingewikkeld. En hoewel de nieuwe regels een realistischere begrotingsopgave voorschrijven, blijft de opgave uitdagend. Hierdoor bestaat er een reële kans dat ook de nieuwe regels onvoldoende worden nageleefd. Om de regels effectief te laten zijn, is het daarom belangrijk dat de Europese Commissie en de Raad handhaven op naleving.

Begrotingsopgave blijft groot voor landen met hoge schulden

Hoewel de begrotingsopgave voor landen met hoge schulden lager ligt dan voorheen, blijft deze groot. De onderstaande figuur laat de begrotingsopgave volgens de nieuwe regels zien. We kijken hier naar het benodigde structureel primaire saldo. Dit is het begrotingssaldo gecorrigeerd voor rente-uitgaven en de stand van de conjunctuur. De figuur toont het saldo dat aan het einde van een zevenjarige aanpassingsperiode moet worden behaald en vergelijkt dit met de saldi uit het verleden.

Hieruit blijkt dat landen met hoge schulden, zoals Frankrijk, Spanje en Italië, een structureel primair saldo moeten realiseren dat zij in het verleden zelden of nooit hebben behaald. Zo moet bijvoorbeeld Frankrijk een saldo van 0,9% bereiken in 2031, terwijl historisch gezien de saldi tussen de -4,5% en -0,9% zaten.

Bovendien moet het saldo gedurende een langere periode op dit niveau worden gehouden. Voor Nederland en Duitsland lijkt de opgave beter behapbaar. Zo liet Duitsland in het verleden meestal een beter saldo zien dan het niveau dat de Europese Commissie nu vereist.

Afstand tot de 3%-norm belangrijk

Zolang Nederland voldoende afstand houdt tot de 3%- en 60%-grens, is de kans op ingrijpen vanuit Brussel klein. Volgens de nieuwe begrotingsregels moet Nederland een uitgavenpad volgen waarmee het een structureel primair saldo van 0,1% bereikt in 2028. Uit onze laatste Voorjaarsraming blijkt echter dat Nederland op een saldo van -1% uitkomt in 2028. Het CPB heeft recenter een nieuwe raming uitgebracht, waarin het saldo op -0,8% uitkomt in 2028.

De saldovooruitzichten zijn dus recent verbeterd, maar nog te weinig om te voldoen aan het vereiste uitgavenpad. Dit is echter niet direct een probleem, zolang het Nederlandse begrotingstekort onder de 3% en de schuld onder de 60% blijft. Pas zodra deze grenswaarden worden overschreden, kan de Europese Commissie handhavingsmaatregelen treffen.

Als het kabinet dicht op de 3%-norm stuurt, is het risico op ingrijpen vanuit Brussel groter. Ook is er dan weinig ruimte om tegenvallers op te vangen, wat de kans op procyclisch beleid en bestuurlijke onrust vergroot. Opvolging van het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte om voldoende afstand te bewaren tot de 3%-norm blijft daarom belangrijk.

Bijsturing vooral nodig om schuldoploop te beperken

Uit onze analyse blijkt dat op de langere termijn de schuld oploopt. Dit komt vooral door stijgende rente- en vergrijzingskosten, terwijl de verwachte economische groei bescheiden is. De voorgenomen bezuinigingen uit het hoofdlijnenakkoord veranderen dit beeld niet.

De staatsschuld ontwikkelt zich onder drie scenario’s, namelijk: 1. CPB MEV (CPB-raming september), 2. DNB Voorjaarsraming uit juni inclusief doorrekening van het hoofdlijnenakkoord (DNB-raming juni) en 3. Studiegroep Begrotingsruimte-advies (SBR-advies).

Bij het DNB-scenario is verondersteld dat het structureel primaire saldo na 2028 alleen nog verslechtert met de toename van de vergrijzingskosten. In het scenario ‘SBR-advies’ wordt aangenomen dat de overheid stuurt op een feitelijk tekort van 2,1%. Dat impliceert dat de overheid de oplopende vergrijzings- en rentekosten ieder jaar opvangt via structurele hervormingen, hogere belastinginkomsten of lagere overheidsuitgaven.

Volgens de DNB-raming doorkruist de schuld in 2032 de 60%-grens en komt in 2038 uit op 76% bbp. De recentere CPB-raming laat een vergelijkbaar beeld zien. Als er in deze kabinetsperiode geen aanvullende maatregelen worden getroffen, zullen er in de toekomst dus grotere correcties moeten plaatsvinden.

Daarmee wordt de rekening doorgeschoven naar volgende generaties. Wederom kan het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte houvast bieden bij de benodigde besparingsopgave om de schuldoploop te beperken. De schuld blijft bij naleving van dit advies onder de 60%, ook op de langere termijn.