Harry Geels: Waarom de overheid geld verliest op ABN AMRO

Harry Geels: Waarom de overheid geld verliest op ABN AMRO

Politiek Banken
Harry Geels

Door Harry Geels

Vorige week kondigde minister van Financiën Eelco Heinen aan dat het belang van de overheid in ABN AMRO verder zal worden afgebouwd. Zo worden uiteindelijk miljarden verloren op de redding in 2008 van dé bank. Hiervoor zijn grofweg zes hypothesen te geven.

Volgens het FD is de minister van Financiën aandelen ABN AMRO aan het verkopen. Eelco Heinen: ‘De staat is geen belegger en investeert dus niet risicovol als daar geen publiek belang mee is gediend. Ik acht het dan ook onwenselijk om te wachten op een hogere koers.’ Zo worden er miljarden verloren op de overname van dé bank in 2008, een overname die noodzakelijk was toen ABN AMRO in de kredietcrisis failliet dreigde te gaan. Uiteindelijk hebben alle banken in Nederland toen (indirecte) staatsteun gehad.

Waarom er (uiteindelijk) zo’n groot verlies – de huidige schatting ligt rond de € 5 miljard – wordt gemaakt, heeft natuurlijk niet één oorzaak. Globaal is het waarschijnlijk een samenspel van zo’n zes factoren die elkaar deels versterken. Vijf daarvan zijn systematisch, één idiosyncratisch. Laten we ze kort bespreken om daarna nog iets over het bankmodel in het algemeen te zeggen. Laten we beginnen met de aanpak van de kredietcrisis door de autoriteiten (centrale bank en overheid). Er is een groot verschil geweest tussen die van de VS en Europa.

1) Aanpak kredietcrisis door de autoriteiten

Nadat Lehman Brothers failliet ging – en de financiële wereld op zijn grondvesten schudde, werd er in de VS hard ingegrepen. De Fed kocht toxische (vastgoed)beleggingen van de banken en de Amerikaanse overheid verschafte extra kapitaal, meestal in de vorm van preferente aandelen, aan banken. Er vonden geen gehele nationalisaties van banken plaats (al waren er wel enkele gedwongen overnames, zoals Bear Stearns door JP Morgan Chase). Uiteindelijk hebben de Amerikaanse autoriteiten geld overgehouden aan hun aanpak van de crisis.

De redding van de Europese banken was vooral een nationale aangelegenheid, waarbij diverse banken geheel moesten worden genationaliseerd. Er was geen centrale coördinatie. De ECB kocht tijdens de kredietcrisis geen toxische beleggingen op. Europese banken hebben een geleidelijke herstructurering doorgevoerd van de slechte (vastgoed)leningen, al dan niet met staatsgaranties (zoals bij ING), of via ‘bad banks’ (zoals in Ierland en Spanje). Nog steeds staat een deel van de slechte leningen op de balans van sommige Europese banken.

2) Europa relatief ‘overbanked’

Een ander probleem is dat de bankensector in Europa relatief groot is. De ratio ‘bank assets’ versus het bbp ligt in de VS tussen de 100 en 150%. Daar wordt veel meer buiten de bancaire sector om gefinancierd, bijvoorbeeld via private markets of de beurs. Bancaire waterhoofden in Europa zijn Luxemburg (bank assets versus bbp: 1500%!), Zwitserland (600%), Malta (550%), Ierland (450%), Cyprus (400%) en Nederland (350%). Hoe groter de relatieve rol van de banken, hoe omvangrijker, ingewikkelder en noodzakelijker eventuele reddingen worden.

3) Complicerende eurocrisis

Een ander voor de Europese banken complicerende factor is dat er na de kredietcrisis in 2010 ook een euro- en staatsleningencrisis volgde. Europese banken die relatief veel staatsobligaties aanhielden (en nog steeds doen) als dekking op de balans kwamen in de problemen toen vooral Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje in fiscale problemen kwamen. De euro stond daardoor op instorten. Uiteindelijk, in 2012, moest de ECB ingrijpen (Draghi’s ‘whatever it takes’) door op grote schaal slechte staatsleningen op te kopen, om zo ook de banken te redden.

4) Gefragmenteerde Europese bankenmarkt

Een probleem in Europa is de fragmentatie van de bankensector, waarbij landen hun eigen regelgeving en toezichtkaders hebben. Sinds de kredietcrisis is er harmonisatie, maar hebben de meeste banken nog steeds een sterke ‘home bias’ en zijn de depositogarantiestelsels nog altijd lokaal geregeld. Per saldo willen de banken (en hun achterliggende spaarders) uit het ene land niet garant staan voor die van een ander land. Hoewel het Europees Depositogarantiestelsel (EDIS) in de steigers staat, zijn vooral landen als Nederland en Duitsland er huiverig voor.

5) Zwakke Europese economie

Dan de economie. De VS hebben na de kredietcrisis een veel sterkere economische groei gekend en voerden Amerikaanse banken veel sneller (personele) herstructureringen door. Zo ontsloegen bijvoorbeeld de Citi Group en Merrill Lynch kordaat respectievelijk 50.000 en 35.000 mensen. Europese banken herstructureerden geleidelijker. In het algemeen hebben de inflexibele arbeidsmarkten en tragere groei in Europa uiteindelijk geleid tot een beperkter groei- en winstpotentieel (overigens niet alleen bij de banken).

6) Idiosyncratische problemen

Tot slot zijn er ook problemen die puur met ABN AMRO te maken hebben. Dé bank voerde in de jaren voor de kredietcrisis een megalomane ‘global investment banking’ groeistrategie, die uiteindelijk leidde tot een vijandige overname van het consortium Royal Bank of Scotland (RBS), Fortis en Banco Santander: ‘worst banking deal ever.’ Na de nationalisatie van ABN AMRO vond er een complexe ontrafeling van de bank plaats. Verder waren er bij de bank problemen met het risicomanagement, toezicht en management. Lees De prooi als u herinneringen wilt ophalen.

Tot slot

Het verkoopverlies op ABN AMRO is niet alleen het gevolg van mismanagement van de overheid, of van de bank zelf. Het is eerder een samenloop van omstandigheden die in een column als deze natuurlijk slechts gedeeltelijk kan worden beschreven. De belangrijke vraag is echter ook of dit soort reddingen op kosten van de belastingbetaler in de toekomst weer nodig zijn. Daarop kunnen we nog altijd niet gerust zijn. De buffers van banken zouden daarvoor veel verder omhoog moeten en de bancaire sector zou een kleinere rol in de economie moeten krijgen.

Dit artikel bevat een persoonlijke opinie van Harry Geels