DNB: 4 beoordelingscriteria overbruggingsplannen pensioenfondsen

DNB: 4 beoordelingscriteria overbruggingsplannen pensioenfondsen

Pensioenstelsel
DNB

DNB deelt inzichten uit zes goedgekeurde overbrugginsplannen. Beoordelingsonderdelen zijn invaardekkingsgraad, governance, generatie-effecten en modelaannames.

Een pensioenfonds dat naar verwachting zal invaren, kan tot aan het invaarmoment opteren voor het gebruik van de regels van het transitie-ftk, door een concreet en haalbaar overbruggingsplan in te dienen. Vanaf 1 januari tot uiterlijk 1 juli 2024 kunnen pensioenfondsen zo’n overbruggingsplan 2024 indienen. Het startpunt van het overbruggingsplan 2024 is de financiële situatie per eind 2023. DNB heeft medio oktober ingestemd met de overbruggingsplannen van zes pensioenfondsen die eind augustus waren ingediend. Nu deelt de bank  de inzichten die daaruit zijn verkregen, met een blijk vooruit op de beoordelingen van de overbruggingsplannen 2024.

‘Vier belangrijke aspecten die in de beoordeling aan bod kwamen zijn de invaardekkingsgraad, governance, generatie-effecten en modelaannames.

Invaardekkingsgraad

In het overbruggingsplan onderbouwt het pensioenfonds hoe de invaardekkingsgraad is vastgesteld. In de periode vóórdat een implementatieplan is ingediend, geldt een wettelijke ondergrens van 95% voor de invaardekkingsgraad. De vereiste onderbouwing van de invaardekkingsgraad in het licht van de (voorlopige) doelstellingen over invaren en compensatie geldt ook wanneer een pensioenfonds aansluit bij die wettelijke minimale invaardekkingsgraad.

Sommige pensioenfondsen gaven aan dat sociale partners nog geen finale afspraken en doelstellingen over invaren en compensatie hebben vastgesteld. DNB heeft er in de beoordeling rekening mee gehouden dat de onderbouwing van de invaardekkingsgraad in deze fase nog niet (volledig) gebaseerd kan zijn op de afspraken over de wijziging van de pensioenovereenkomst en compensatie. Bij pensioenfondsen waar DNB navraag heeft gedaan naar de fondsspecifieke onderbouwing van de invaardekkingsgraad, is die onderbouwing in relatie tot de voorlopige afspraken en doelstellingen door de pensioenfondsen concreter gemaakt. Fondsen hebben bij die onderbouwing bijvoorbeeld betrokken: de beoogde vulling van de reserves, afspraken rondom compensatie en (voorlopige) doelstellingen in de context van de besluitvorming over de transitie.

In de beoordeling van de overbruggingsplannen 2024, wanneer fondsen een stuk verder zijn in het transitieproces, zal DNB extra aandacht hebben voor de onderbouwing van de invaardekkingsgraad.

Governance

DNB kijkt bij de beoordeling van het overbruggingsplan naar de betrokkenheid van het verantwoordingsorgaan (gelegenheid tot advies) dan wel het belanghebbendenorgaan (goedkeuring voorgenomen besluiten) en de sleutelfunctiehouders actuariaat en risicobeheer.

De zes betrokken fondsen hebben het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over de vaststelling van het overbruggingsplan.

DNB vraagt in de uitvraag van het overbruggingsplan naar de opinies, aanbevelingen en/of opmerkingen die de sleutelfunctiehouders actuariaat en risicobeheer hebben gegeven bij de voorgenomen beleidswijzigingen en de plausibiliteit van getoonde generatie-effecten. Sleutelfunctiehouders hebben op verschillende manieren hun rol ingevuld. Zo zijn er bijvoorbeeld sleutelfunctiehouders geweest die voorgesteld hebben bepaalde gevoeligheidsanalyses uit te voeren ten aanzien van de generatie-effecten (en deze zijn door het pensioenfonds opgevolgd). Ook hebben sommige sleutelfunctiehouders opinies gegeven over de voorgenomen beleidswijzigingen.

Generatie-effecten

Een pensioenfonds onderbouwt in het overbruggingsplan hoe het rekening heeft gehouden met generatie-effecten in termen van netto-profijt. Hierbij gaat het alleen om de effecten die ontstaan door de beoogde beleidswijzigingen in het transitie-ftk. De grootte en richting van de generatie-effecten zijn afhankelijk van verschillende fonds-specifieke factoren, zoals de hoogte van start- en invaardekkingsgraad, de lengte van de periode tot aan het invaarmoment en de beoogde aanpassing van het beleid voor kortingen en/of toeslagverlening gedurende de looptijd van het overbruggingsplan.

In de uitvraag van het overbruggingsplan vraagt DNB de pensioenfondsen ook toe te lichten wat de getoonde generatie-effecten drijft. De pensioenfondsen zijn hierbij ingegaan op hoe de beoogde beleidswijzigingen en fonds-specifieke factoren de generatie-effecten voor (gewezen) deelnemers en gepensioneerden op hoofdlijnen verklaren. Dit geeft inzicht in de aannemelijkheid van getoonde generatie-effecten. Ook in de beoordeling van de overbruggingsplannen 2024 zal DNB de pensioenfondsen vragen om deze beschouwing te geven over de getoonde generatie-effecten.  

Modelaannames

Het is van belang dat pensioenfondsen zich bewust zijn van de impact van vereenvoudigingen in de modellering op de generatie-effecten. Bij de berekening van deze generatie-effecten in het overbruggingsplan is het voorstelbaar dat vereenvoudigingen worden toegepast in de modellering. Wanneer deze een substantieel effect hebben op de uitkomsten van de berekeningen, dan kan overwogen worden hier meer realistische veronderstellingen te doen. Wanneer dit niet mogelijk is, dan is het van belang dat het pensioenfonds bewust is van de mogelijke materialiteit op de uitkomsten.

In dit licht heeft DNB specifiek navraag gedaan naar de manier waarop het verlenen van incidentele toeslagverlening (inhaaltoeslag) wordt gemodelleerd door pensioenfondsen. De pensioenfondsen gingen vervolgens concreter in op de impact van een eventuele vereenvoudiging op dit onderdeel. DNB heeft ook in beoordeling van de overbruggingsplannen 2024 aandacht voor vereenvoudigingen in de modellering.’

Tot slot meldt de bank nog: ‘Deze vier aspecten zullen ook belangrijke onderdelen zijn in de beoordeling door DNB van de overbruggingsplannen 2024. DNB zal in december de uitvraag en bijbehorende aanwijzingen voor het overbruggingsplan 2024 publiceren. Die uitvraag zal vergelijkbaar zijn met de uitvraag uit 2023.’