DNB reageert op onduidelijke eisen FPR en gebruik van shoprecht

DNB reageert op onduidelijke eisen FPR en gebruik van shoprecht

Pensioenstelsel Wet- en regelgeving
Pensioencontract (01)

DNB beantwoordt vier vragen over FPR en shoprecht op het vijfde Platform Pensioentransitie en geeft de vervolgstappen aan.

DNB heeft vandaag de inhoud bekend gemaakt van het vijfde Platform Pensioentransitie, dat op 25 juni 2024 gehouden werd. ‘Er zijn twee toezichtcasussen behandeld die zijn ingediend door de brancheorganisaties. Eén van deze toezichtcasussen stond eerder op de agenda van het platform. Omdat dit punt nog speelt, is het nogmaals behandeld,’ aldus de bank. ‘Naast de behandeling van de toezichtcasussen zijn ook de actualiteiten die in de sector en bij de toezichthouders spelen besproken, is er ingegaan op de voortgang en focus van de beoordelingen van de invaarbesluiten en is een terugkoppeling gegeven op vier eerder ingebrachte casussen. De brancheorganisaties stellen de casussen in samenwerking met hun leden op. Op deze manier krijgen ook uitvoerders die geen deel uitmaken van het platform.

Onduidelijke eisen aan FPR en gebruik van shoprecht

‘Er is behoefte aan duidelijkheid over vier vragen die spelen bij de invulling van de FPR en het gebruik van het shoprecht.’ Op het platform werden deze vier vragen behandeld:

  1. ‘Mag de bijdrage uit het persoonlijke kapitaal aan de risicodelingsreserve plaatsvinden op pensioendatum, zodat de deelnemer geen bijdrage verliest indien alsnog gebruik wordt gemaakt van het shoprecht, ook als de deelnemer in de tien jaar daarvoor al wel geleidelijk meer deelt in de risico’s en de rendementen voor de uitkeringsfase?
    Reactie: DNB herkent dat de samenloop van twee wettelijke bepalingen tot vragen leidt. Enerzijds het vullen van de risicodelingsreserve uit kapitaal bij toetreding tot het collectief toedelingsmechanisme (artikel 10e, tweede lid Pensioenwet en artikel 28e, tweede lid Wvb) en anderzijds de wettelijke verplichting dat een toetreding aan het collectief toedelingsmechanisme tijdsevenredig moet plaatsvinden (artikel 10b, zevende lid, sub a Pensioenwet en artikel 28b, zevende lid, sub a Wvb). De gekozen vormgeving moet aan de wettelijke bepalingen voldoen.'

  2. 'Mag de voorziening voor excassokosten onderdeel zijn van de persoonlijke vermogens, zodat deze meegaat bij gebruik van het shoprecht? En kunnen aan premievrije persoonlijke vermogens ook kosten worden onttrokken die samenhangen met vermogensbeheer?
    Reactie: DNB herkent dat er vragen zijn over het treffen van een kostenvoorziening bij de uitvoering van een flexibele premieregeling en over het in rekening brengen van kosten anders dan door een opslag op de premie. In algemene zin wijst DNB erop dat de wettelijke verplichting om een adequate kostenvoorziening (zie ook de bestaande DNB Q&A hierover) te treffen niet is gewijzigd door de inwerkingtreding van de Wtp en daarom ook geldt voor pensioenfondsen die een flexibele premieregeling uitvoeren. DNB begrijpt de wens van de sector voor meer duidelijkheid.'

  3. 'Bij invaren van vastgestelde uitkering naar een FPR moet een pensioenfonds bestaande pensioengerechtigden de mogelijkheid bieden (artikel 150l, zesde lid Pw) om te kiezen tussen een vastgestelde of variabele uitkering. De verwachting is dat pensioengerechtigden met kleine kapitalen of op hogere leeftijd hier zonder nadere stappen geen gebruik van kunnen maken, omdat deze groep vanuit commercieel oogpunt minder interessant is. Is het toegestaan om afspraken te maken met een specifieke aanbieder om bij de transitie alle pensioengerechtigden een aanbod te doen?
    Reactie: DNB begrijpt de wens om alle gepensioneerden een reële mogelijkheid te bieden om gebruik te maken van hun shoprecht. In algemene zin wijst DNB er wel op dat de wet in beginsel verbiedt dat verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen en beroepspensioenfondsen:
    • deelnemersgegevens verstrekken aan een andere aanbieder (artikel 6 Wet Bpf 2000 en artikel 46 Wvb); of
    • informatie geven aan deelnemers/pensioengerechtigden over regelingen die door een andere aanbieder worden uitgevoerd (artikel 7 Wet Bpf 2000 en artikel 47 Wvb).'

  4. 'Geldt het wettelijk shoprecht (zie ook vraag 3) bij transitie ook voor ingegane nabestaandenpensioenen?
    Reactie: De wet in dit kader spreekt over gepensioneerden (‘pensioengerechtigde voor wie het ouderdomspensioen is ingegaan’, zie artikel 1 Pensioenwet) en niet over pensioengerechtigden (artikel 150l, zesde lid Pensioenwet en artikel 145k, zesde lid Wvb). De wet definieert het begrip gepensioneerden en daarom geldt het shoprecht van artikel 150l, zesde lid Pensioenwet en artikel 145k, zesde lid Wvb niet voor pensioengerechtigden (voor zover niet een gepensioneerde).'

Vervolgstappen

‘De sector brengt de eerste vraag in bij de consultatie van Wet toezeggingen pensioenonderwerpen. DNB overweegt voor de tweede vraag tot aanvullende guidance over te gaan. DNB onderzoekt bij vraag 3 of er mogelijk andere juridische beperkingen zijn vanuit de pensioenwetgeving en komt hierop terug in de volgende bijeenkomst. De sector heeft duidelijkheid gekregen met het antwoord op de vierde vraag en heeft de optie om dit onderwerp in te brengen bij de consultatie van de Wet toezeggingen pensioenonderwerpen.’