Harry Geels: Drie aanvullingen op Omtzigts betoog voor betere journalistiek

Harry Geels: Drie aanvullingen op Omtzigts betoog voor betere journalistiek

Harry Geels (foto credits Cor Salverius)

Pieter Omtzigt gaf recent een moedige visie op de relatie tussen de journalistiek en politiek. Gezien het belang van zijn betoog voor een goed werkende democratie, is een schriftelijke samenvatting ervan gewenst; plus drie aanvullingen om het compleet te maken.

Door Harry Geels

Op 30 juni gaf Pieter Omtzigt op het Festival van de Journalistiek een lezing over de werking van de Nederlandse journalistiek, meer specifiek de relatie tussen de journalistiek en de politiek. In zijn betoog sprak hij van een ‘erosie van de instituties’ door de gebrekkige werking van de machten en tegenmachten in onze maatschappij. Gezien het belang van zijn betoog, geef ik eerst een vrije samenvatting, om daarna persoonlijk drie aanvullingen te geven om het verhaal compleet te maken en af te sluiten met een nabrander van politiek-filosoof John Stuart Mill.

Hoofdstelling

De hoofdstelling van de lezing van Omtzigt is dat er erosie plaatsvindt van de (tegen)machten in relatie tot de macht van de regering. Hij benoemt specifiek de uitholling van de macht van de Tweede Kamer, in mindere mate ook die van de rechterlijke macht, maar vooral die van de journalistiek en de media. Omtzigt stelt terecht dat een onafhankelijke en kritische pers essentieel is voor de democratie. De media verschaffen de informatie op basis waarvan mensen beslissingen nemen. Nog sterker: ‘degenen die de media bezitten, hebben controle over de verkiezingen’.

Het is in dat kader zorgelijk dat de journalistiek niet optimaal werkt. Volgens Omtzigt staat de journalistiek van twee kanten onder druk, vanuit de zittende macht en vanuit de journalistiek zelf. Dit wordt onderbouwd aan de hand van respectievelijk vijf en drie voorbeelden, te beginnen met het in aantal sterk gestegen persvoorlichters. Volgens Omtzigt dragen zij niet bij aan een nieuwe open bestuurscultuur. Ze zijn er puur om de positie van ministers te verbeteren. Dit tast het evenwicht tussen regering en journalistiek aan, ten nadele van de laatste.

Meer voorbeelden van de erosie van de journalistiek vanuit de zittende macht

Het tweede voorbeeld van een afbrokkelende positie van de journalistiek versus de zittende macht is het intentioneel lekken van de ministers. ‘Het schip is altijd lek van boven’, bewust omdat ministers zo een goede band opbouwen met journalisten die er op hun beurt daarom meer aan gelegen zijn om een goede band met de zittende macht op te bouwen. Het derde voorbeeld betreft de vertragende, zelfs obstructieve houding van de regering om te voldoen aan WOB- en WOO-verzoeken, zo erg dat het rijk grote boetebedragen betaalt omdat deadlines niet worden gehaald.

Ten vierde is er het intransparante lobbycircuit tussen belangenorganisaties en de zittende macht. Steeds vaker worden zaken in het regeerakkoord opgenomen waarover tijdens de voorafgaande verkiezingen niet is gedebatteerd. Volgens Omtzigt is bijvoorbeeld de BOR-regeling (waarbij erfgenamen via een vorm van bedrijfsopvolging een gunstigere belasting betalen dan via gewone erfenissen) er gekomen doordat er ‘tonnen in partijkassen is geschonken’. Ook de voorgenomen afschaffing van de dividendbelasting is een voorbeeld van ‘iets regelen via de achterdeur’.

Ten vijfde wordt er allerlei informatie over burgers verzameld, zonder dat dit wettelijk goed is vastgelegd of transparant wordt gemaakt. Dat gebeurde onder andere bij corona. Ook wordt nog altijd niet transparant gemaakt hoeveel en welke journalisten en andere burgers worden afgeluisterd met bijvoorbeeld Pegasus-software. Omtzigt neemt zelfs het woord censuur in de mond. De stijging van het aantal SLAPP-zaken in de EU zou een goed voorbeeld van subtiele censuur zijn.

Erosie vanuit de journalistiek zelf

Maar ook van binnenuit erodeert de kwaliteit van de journalistiek. Het eerste grote probleem is het eigenaarschap van de belangrijkste Nederlandse media, die indirect in bezit zijn van twee Belgische bedrijven, DPG Media en Mediahuis. Dit leidt tot ‘contentverschraling, gebrek aan zelfkritiek en een gebrek aan onderhandelingskracht van journalisten over hun arbeidscontract’ en over alle andere eisen die de mediahuizen kunnen stellen aan hun medewerkers en freelancers. Dit zijn niet zomaar loze kreten. De contentverschraling is inderdaad met onderzoek aangetoond.

Andere issues zijn het intransparante draaideurbeleid tussen journalisten en voorlichters van de regering en de verkiezingsdebatten waarin de zittende macht aantoonbaar meer aandacht van de media krijgt dan de oppositie. Volgens Omtzigt moet er voor beide onderwerpen transparant beleid worden geformuleerd, zodat er onder andere een ‘gelijk speelveld tussen regerings- en oppositiepartijen ontstaat’. Al met al geeft Omtzigt een mooi inzicht in de werking van de journalistiek. Maar er kunnen nog drie stappen extra worden gezet.

[1] Journalistiek moet framing en binary thinking tegengaan

De eerste extra stap is dat de media ‘framing’ en ‘binary thinking’ moeten tegengaan, zoals eerder toegelicht in een oude column 'Geframed nieuws is erger dan nepnieuws'. Bij framing wordt informatie meestal bewust op een bepaalde manier gepresenteerd zodat de ontvanger in een bepaalde richting wordt geduwd. Politici en reclamemakers maken er veelvuldig gebruik van, maar dat kan tegenwoordig ook van steeds meer journalisten worden gezegd. Een mooi voorbeeld zijn interviews waarin de geportretteerde per saldo positief wordt neergezet.

Bij binary thinking wordt een issue als zwart of wit voorgesteld, bijvoorbeeld voor of tegen vaccineren of voor of tegen de klimaattransitie, dit omdat artikelen op die manier eerder gelezen worden. Dit sluit aan bij de menselijke aard om middels twee uitersten duidelijkheid te zoeken in een complex continuüm van informatie. Het is echter de taak van de journalistiek om de grijstinten juist wél te benoemen, omdat mensen dan beter voorgelicht worden en omdat is aangetoond dat polarisatie zo wordt tegengegaan. Voor overvloedig bewijs lees het boek 'Think Again' van Adam Grant.

[2] Journalistiek moet zuinig omgaan met stijlfiguren en suggestief beeld (behalve in columns)

Objectief schrijven is moeilijk. De journalist wordt beïnvloed door de eigen mening, ervaringen en de redactie van het medium waar hij werkt. Al bijna automatisch gebruikt hij stijlfiguren, beeld en superlatieven om zijn punt te maken, ook in ‘objectieve’ nieuwsartikelen. De beste journalisten zijn terughoudend in het gebruik hiervan. Dat is lastig in een tijd waarin contentinflatie welig tiert en – dankzij sociale media – om de aandacht van de lezer moet worden gestreden. Een oplossing zou kunnen zijn om al het suggestieve nieuws een column te noemen.

[3] De macht van sociale media moet worden beperkt

Dan de sociale media, waar binary thinking wordt versterkt, omdat vooral de uiterste meningen om aandacht vragen én deze ook krijgen, mede dankzij de funeste werking van ‘likes’ en ‘reposts’, zoals toegelicht in een oude column ‘Sociale Media zijn de Moderne toren van Babel’. Sociale media hebben overigens ook goede kanten, zoals het opdoen van contacten en het snel uitwisselen van ideeën. Mogelijke oplossingen voor de problemen (van onder andere binary thinking) zijn het openbaar maken van algoritmes en het goed identificeren van gebruikers.

Tot slot, John Stuart Mill

Wat Omtzigt terecht aan de orde brengt, is dat onafhankelijke en kritische media van groot belang zijn van de democratie. Wat dat betreft is het zorgelijk dat de persvrijheid onder druk staat, (subtiele) censuur wordt toegepast en dat de overheid vermeende desinformatie probeert tegen te gaan. Omtzigt haalde in zijn betoog over de media de filosoof John Stuart Mill aan die het nodige heeft gezegd over de vrijheid van meningsuiting en van wie Omtzigt kennelijk een fan is. Onderstaande quote van Mill, overigens niet genoemd in de lezing, wil ik u niet onthouden:

‘Het eigenaardige kwaad van het tot zwijgen brengen van een mening is dat het de mensheid berooft; zowel het nageslacht als de huidige generatie; degenen die het niet eens zijn met de mening, nog meer dan degenen die deze mening aanhangen. Als de mening juist is, wordt hen de mogelijkheid ontnomen om dwaling in te ruilen voor waarheid; als de mening onjuist is, verliezen ze, wat bijna net zo'n groot voordeel is, de helderdere waarneming en levendigere indruk van de waarheid, voortgebracht door haar botsing met dwaling.’

Dit artikel bevat een persoonlijke opinie van Harry Geels. Hij is politiek ongebonden.